
Jurisprudentie
AO1704
Datum uitspraak2003-12-18
Datum gepubliceerd2004-01-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3545 APPA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3545 APPA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verrekening vergoeding als raadslid van na herindeling ontstane gemeente met uitkering als gewezen wethouder van een der opgeslokte gemeenten.
Uitspraak
03/3545 APPA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden heeft mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld tegen het ten aanzien van eiser genomen besluit van verweerder van 24 juni 2003 ter uitvoering van de Algemene wet politieke ambtsdragers (hierna: Appa).
Namens verweerder heeft mr. R.J.G. Schouenberg, werkzaam bij Deloitte & Touche, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 november 2003, waar partijen zijn verschenen bij hun voormelde gemachtigden.
II. MOTIVERING
Blijkens de stukken van het geding heeft verweerder bij besluit van 17 juli 2002 op grond van de artikelen 130 en volgende van de Appa aan eiser als gewezen wethouder van de voormalige gemeente Heteren ingaande 1 januari 2001 een uitkering toegekend. De vergoeding die eiser sedert genoemde datum ontvangt als raadslid van de (na gemeentelijke herindeling ontstane) gemeente Overbetuwe heeft verweerder met toepassing van artikel 134, derde lid onder c, in samenhang met artikel 130, eerste lid onder a, van de Appa, voor verrekening met die uitkering in aanmerking gebracht. Het tegen dit besluit door eiser gemaakte bezwaar, de vermelde verrekening betreffende, is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In bezwaar en beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld - samengevat - dat een redelijke uitleg en toepassing van artikel 134 van de Appa dient mee te brengen dat bij de verrekening niet zonder meer het (gehele) bedrag van de vergoeding als raadslid in aanmerking wordt genomen, maar slechts naar rato van het (eventuele) verschil in tijdsbesteding/omvang werkzaamheden tussen de functie van wethouder in de voormalige gemeente Heteren met ca 9.000 inwoners en de functie van raadslid in de huidige gemeente Overbetuwe met ca 40.000 inwoners. Daarbij komt naar eisers mening dat voorheen de wethouders werden gekozen uit de gemeenteraad, zodat in de wethouderswedde een vergoeding als raadslid geïncorporeerd moet worden geacht.
Verweerder is van oordeel dat de Appa voor de door eiser voorgestane uitleg geen ruimte biedt, gezien de expliciete en ongeclausuleerde vermelding in artikel 134, derde lid onder c, van de Appa van de vaste vergoeding als raadslid als voor verrekening in aanmerking komende inkomsten.
De Raad overweegt als volgt.
In artikel 134, eerste lid, van de Appa is bepaald dat de inkomsten die de belanghebbende geniet, met de uitkering worden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. Blijkens het tweede lid, voorzover van belang, worden onder inkomsten verstaan het gezamenlijk bedrag dat de belanghebbende geniet wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop hij heeft opgehouden wethouder te zijn. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, worden voor de toepassing van de vorige leden mede als inkomsten aangemerkt de vaste vergoeding die wordt genoten als lid van de gemeenteraad.
Genoemde bepalingen zijn van dwingendrechtelijke aard terwijl ook anderszins aan verweerder niet de bevoegdheid is gegeven om van deze bepalingen af te wijken.
Met verweerder is de Raad voorts van oordeel dat deze bepalingen voor de door eiser voorgestane uitleg geen ruimte bieden. Integendeel moet uit de expliciete vermelding van de vergoeding als raadslid in het derde lid, onder c, van artikel 134 juist worden afgeleid dat is beoogd om iedere mogelijke discussie terzake, en daarmee ook een uitleg als die van eiser, uitdrukkelijk uit te sluiten.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2003.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) I.D. Veldman.
HD
27.11