Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1877

Datum uitspraak2003-07-07
Datum gepubliceerd2004-01-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers02/1286 ALGEM
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen verzekeringsplichtige arbeid van een slijper in de tank- en apparatenbouw. Zelfstandige zonder personeel (zzp'er). Meerdere opdrachtgevers. Geen werkgeversgezag.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 02/1286 ALGEM Inzake het geding tussen GTI-FIB Industriële Bedrijven BV, gevestigd te Leeuwarden, eiseres, gemachtigde: mr. J.J.F. Stormmesand, werkzaam bij KPMG Meijburg & Co, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Procesverloop Bij brief van 16 oktober 2002 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Ziekenfondswet (Zfw). Tegen dit besluit is namens eiseres bij geschrift van 25 november 2002 beroep ingesteld. Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 13 mei 2003. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, alsmede G.C. Bins, taxmanager bij eiseres. Zoals tevoren aangekondigd is verweerder niet verschenen. Motivering Eiseres houdt zich onder meer bezig met tank- en apparatenbouw en heeft vanaf 1999 slijpwerkzaamheden laten verrichten door de heer [A] (hierna te noemen: [A]). Namens verweerder heeft inspecteur K. van Dijk in het kader van een onderzoek naar de verzekeringsplicht eiseres op 5 maart 2002 bezocht en gesproken met het hoofd administratie van eiseres. Op basis van de gegevens verkregen in dat onderzoek heeft verweerder bij brief van 19 juni 2002 aan eiseres meegedeeld dat [A] met ingang van 12 april 1999 als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen wordt beschouwd, omdat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Verweerder heeft daartoe overwogen dat [A] onder leiding en toezicht van de halchef werkt, waarbij de strikte regelgeving van het bedrijf geldt. De gebruikte apparatuur is eigendom van eiseres en [A] werkt onder vrijwel dezelfde condities als het overige productiepersoneel. [A] wordt na het indienen van wekelijkse nota's betaald. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 19 juni 2002. Volgens eiseres heeft [A] de werkzaamheden als zelfstandige zonder personeel (zzp-er) verricht. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat de werkzaamheden feitelijk door [A] persoonlijk zijn verricht en hij ook verplicht was de werkzaamheden zelf uit te voeren, dat eiseres op basis van in rekening gebrachte gewerkte uren [A] heeft betaald en dat sprake is van werkgeversgezag. Dat sprake is van werknemersgezag leidt verweerder af uit het feit dat [A] een urenverantwoording moest afleggen en dat op uurbasis werd afgerekend. [A] diende de aangevangen opdracht af te maken en het was niet de bedoeling was dat de werkzaamheden zouden worden onderbroken. Voorts stelt verweerder dat [A] onder leiding en toezicht van een halchef werkte. Op basis van deze gegevens is verweerder van mening dat [A] werkzaam was in een arbeidsverhouding welke is aan te merken als een privaatrechtelijke dienstbetrekking welke tot verplichte verzekering leidt op grond van artikel 3 van de ZW, respectievelijk de WW en de WAO. Eiseres stelt dat de lasnaden van de door eiseres geproduceerde opslagtanks en drukvaten geheel weggewerkt worden door deze lasnaden glad te slijpen. Deze slijpwerkzaamheden worden gebruikelijk uitbesteed en daartoe maakt eiseres bij gelegenheid onder andere gebruik van de diensten van [A]. [A] staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, heeft een BTW-nummer, heeft meerdere opdrachtgevers en hanteert marktconforme tarieven. [A] gebruikt eigen materiaal en is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het afgeleverde slijpwerk. Fouten of schade aan het geslepene worden voor eigen rekening hersteld en kunnen leiden tot het overdoen van de werkzaamheden. [A] kan de werkzaamheden naar eigen inzicht uitvoeren en heeft de vrijheid van komen en gaan. Voorts is aan [A] een zogenaamde "Verklaring Arbeidsrelatie" afgegeven. [A] wordt vanuit praktisch oogpunt per uur betaald en niet per aangenomen werk. De aanwijzingen die aan [A] worden verstrekt gaan niet verder dan een beschrijving van de opdracht. [A] heeft de mogelijkheid de werkzaamheden te onderbreken wanneer het hem goeddunkt en hij kan zelf het tempo bepalen; per opdracht wordt een bepaalde periode gegund. Hij is zelf verantwoordelijk voor het resultaat. Eiseres toetst achteraf slechts of de werkzaamheden volgens de vooraf gemaakte beschrijving zijn verricht. Uitsluitend ten aanzien van de urenverantwoording heeft de halchef een functie en die urenverantwoording wordt gevraagd om discussie achteraf over gewerkte uren te voorkomen en ten behoeve van de nacalculatie. Verweerder stelt dat [A] conform het uurtarief van de personeelsleden werd betaald en dat het uitgesloten is dat hij zich vrijelijk en zonder toestemming had kunnen laten vervangen. De verrichte werkzaamheden zijn naar de mening van verweerder een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering. De halchef controleerde de werkzaamheden en de urenverantwoording. Derhalve is naar de mening van verweerder sprake van werkgeversgezag en van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 3 van de betreffende werknemersverzekeringen. In dat geval is volgens verweerder niet relevant of [A] naast de dienstbetrekking is aan te merken als zelfstandige, aangezien de uitsluitingsgrond "zelfstandigheid" pas van belang is bij de zogenaamde fictieve dienstbetrekkingen ingevolge artikel 5 van bedoelde wetten. In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 3, eerste lid, van de ZW, respectievelijk de WAO en de WW, is bepaald dat als werknemer wordt beschouwd de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Op grond van artikel 4 van de ZW, respectievelijk de WAO en de WW, wordt als dienstbetrekking mede beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die anders dan als zelfstandige als bedoeld in artikel 4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 1639 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt. Artikel 5 van de ZW, respectievelijk de WAO en de WW, bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen kunnen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijkgesteld kan worden. Over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 beschikt [A] over een verklaring als bedoeld in artikel 4a van de WAZ. Met betrekking tot de daaraan voorafgaande periode moet de vraag worden beantwoord of sprake is een dienstbetrekking tussen [A] en eiseres dan wel van de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsverhouding tussen [A] en eiseres niet aangemerkt kan worden als een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst. Hiertoe neemt zij het volgende in aanmerking. [A] hoefde de arbeid niet persoonlijk te verrichten. Bij het uitvoeren van opdrachten zoals die van eiseres, kwam het in de praktijk ook daadwerkelijk voor dat [A] gebruik maakte van de diensten van een ander bij het uitvoeren van werkzaamheden. De opdrachten betroffen werkzaamheden waarvan het gebruikelijk is dat die geheel of deels worden uitbesteed. [A] werd door eiseres betaald op basis van een uurtarief. Hij had meerdere opdrachtgevers en liep ondernemersrisico. Indien de werkzaamheden niet correct werden uitgevoerd, dan wel indien door de werkzaamheden schade ontstond, diende [A] deze fouten dan wel schade voor eigen rekening te herstellen. Hij maakte bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik van door hemzelf aangeschafte materialen en gereedschappen. De controle op de werkzaamheden geschiedde achteraf. Verder was [A] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als "slijperij voor roestvrijstaal metaal" en werkte hij voor meerdere opdrachtgevers. Niet gebleken is dat eiseres op enige wijze werkgeversgezag kon uitoefenen over [A]. Hij werkte niet onder leiding van een halchef, kreeg alleen een beschrijving van de opdracht en kon de werkzaamheden onderbreken wanneer hij dat wilde, alsmede kon hij zelf het werktempo bepalen. Voor zover verweerder vorenbedoelde feiten en omstandigheden heeft tegengesproken, oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het vorenstaande, concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen [A] en eiseres, noch van een daarmee gelijk te stellen arbeidsverhouding. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, waarna verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres dient te beslissen. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiseres, welke met toepassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 644,- (indienen beroepschrift, verschijnen ter zitting, gewicht van de zaak gemiddeld). Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het betaalde griffierecht van € 218,- vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier. w.g. M.A. Jansen w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: De Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: 7 juli 2003