
Jurisprudentie
AO1894
Datum uitspraak2003-11-27
Datum gepubliceerd2004-01-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/4451 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/4451 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beleid over voorzieningen in de kosten van begeleiding bij extra vakantie. Redelijke beleidsbepaling.
Uitspraak
00/4451 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 25 juli 2000, kenmerk JZ/A70/2000/571, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In zijn beroepschrift (met bijlage) is uiteengezet waarom eiser het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 13 december 2002 heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, zich als gemachtigde van eiser gesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 december 2002, waar voor eiser is verschenen mr. Van Berkel voornoemd, en waar verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek heropend en vragen aan verweerster voorgelegd, waarop bij brief van 11 februari 2003 is geantwoord.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 17 april 2003, waar voor eiser is verschenen mr. Van Berkel en verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
De Raad heeft hierna nogmaals het onderzoek heropend en vragen aan verweerster voorgelegd, waarop bij brief van 29 juli 2003 is geantwoord.
Het geding is wederom opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 16 oktober 2003, waar eiser en zijn gemachtigde, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1936, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Verweerster heeft in het verleden aanvaard dat eiser psychische klachten heeft die met de vervolging in verband staan; van eisers long- en rugklachten heeft verweerster toen geoordeeld dat deze duidelijk uit andere oorzaak dan de vervolging zijn ontstaan.
Bij besluit van 29 februari 2000, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster eiser op grond van artikel 21 van de Wet een tegemoetkoming verleend in de kosten van extra vakantie voor één persoon gedurende twee weken in de jaren 2000, 2001 en 2002. De tevens gevraagde vergoeding van dan wel tegemoetkoming in de kosten van begeleiding bij die extra vakantie heeft verweerster afgewezen op de grond dat voor deze voorziening geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid aanwezig is.
Eiser heeft de juistheid van deze afwijzing betwist.
De Raad overweegt als volgt.
Verweerster heeft haar besluit eiser geen vergoeding als bedoeld in artikel 20 van de Wet toe te kennen van de kosten van begeleiding bij extra vakantie gebaseerd op het advies van haar geneeskundig adviseurs, de artsen P. Windels en M. Hoornstra-Deurloo. Laatstgenoemden hebben mede op grond van informatie ontvangen van de huisarts en de cardioloog van eiser geconcludeerd dat een uit de causaal aanvaarde psychische klachten voortvloeiende medische noodzaak voor het verstrekken van de gevraagde voorziening ontbrak.
De Raad acht dit standpunt van verweerster juist. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt niet dat de psychische klachten van eiser ertoe noopten dat hij tijdens zijn extra vakantie werd begeleid. Ook de Raad leest in de verklaring van eisers huisarts slechts dat de door deze wenselijk geoordeelde begeleiding is gerelateerd aan de niet-causale lichamelijke verslechtering van eisers gezondheid. Een zodanige verslechtering kan in het kader van artikel 20 van de Wet, dat handelt over noodzakelijke medische voorzieningen vanwege uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken, niet wegen. Eisers beroep slaagt in zoverre dan ook niet.
De weigering om aan eiser een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 21 van de Wet toe te kennen in de kosten van begeleiding van extra vakantie, berust, zo heeft verweerster nader toegelicht, op het in zaken als de onderhavige door haar gehanteerde uitgangspunt dat voor die begeleiding een medische noodzaak dient te bestaan op grond van het geheel van de bij de betrokkene aanwezige ziekten of gebreken. Van dit uitgangspunt wil verweerster slechts in uitzonderlijke gevallen afwijken, waarbij wordt gedacht aan een sprekende medisch-sociale wenselijkheid op grond van causale aandoeningen die dicht in de buurt komt van een medische noodzaak voor begeleiding. Bij een en ander heeft verweerster in aanmerking genomen dat bij (slechts) een wenselijkheid voor begeleiding niet gezegd kan worden dat de hoofdvoorziening - de extra vakantie - voor de betrokkene onbereikbaar is.
Van een medische noodzaak op welke grond dan ook is in het geval van eiser geen sprake terwijl bedoelde uitzondering zich volgens verweerster ook niet voordoet, nu bij eiser een verslechtering van de non-causale lichamelijke toestand aan de orde is.
In artikel 21 van de Wet is aan verweerster de bevoegdheid gegeven om ter verbetering van levensomstandigheden een tegemoetkoming te verlenen in de ten laste van de vervolgde blijvende kosten van voorzieningen verband houdend met ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 20 van de Wet.
Gegeven de hier aan verweerster toekomende, ruime beleidsvrijheid en gelet op de terzake namens verweerster gegeven toelichting ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat verweerster in dezen is getreden buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
Voorts acht de Raad eisers klachten van lichamelijke aard en ouderdomsklachten niet van dien aard dat moet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar weigering eiser in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de kosten van begeleiding bij extra vakantie. Op dit punt slaagt het beroep van eiser derhalve evenmin.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiser.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid mr. C. Dierdorp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2003.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) C. Dierdorp.