Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1951

Datum uitspraak2004-01-21
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305744/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 december 2002 heeft de gemeenteraad van Rijssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2002, het bestemmingsplan "Oosterhof en Verenland, herziening 2002-1 (Pelmolenweg)" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juli 2003, nr. RWB/2003/158, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2003, beroep ingesteld.


Uitspraak

200305744/1. Datum uitspraak: 21 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 december 2002 heeft de gemeenteraad van Rijssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2002, het bestemmingsplan "Oosterhof en Verenland, herziening 2002-1 (Pelmolenweg)" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juli 2003, nr. RWB/2003/158, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2003, beroep ingesteld. Van verweerder is geen verweerschrift ontvangen. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Rijssen, vertegenwoordigd door T.R Groot en R. Stegeman, ambtenaren van de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in woningbouw op een terrein vanwaar een scholengemeenschap is verplaatst. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.3. Appellant woont aan de Pelmolenweg direct ten zuiden van het plangebied. Hij stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd voorzover de plangrens en de bebouwingsgrens in het plan afwijken van de grenzen van het voorgaande bestemmingsplan. Deze afwijking doorkruist daarmee het herstel van de loop van de Molenbeek en van het landschap. Bovendien heeft het plan nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid, het uitzicht vanuit de woning en heeft het een aanzienlijke waardevermindering van zijn pand tot gevolg, aldus appellant. Appellant heeft een alternatief voorgesteld waarbij door een kleine wijziging van het plan tegemoet kan worden gekomen aan zijn bezwaren. 2.4. De gemeenteraad heeft in de bezwaren van appellant geen reden gezien af te zien van bebouwing in dit deel van het plangebied en de oorspronkelijke loop van de Molenbeek te herstellen. 2.5. Verweerder heeft in de bedenkingen van appellant geen reden gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat de gemeenteraad in beginsel de beleidsvrijheid heeft de grenzen van een plan anders vast te stellen dan het voorgaande bestemmingsplan. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het plan voor appellant weliswaar een beperking van het vrije uitzicht betekent, maar dat dit geen reden is om goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.6. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. 2.6.1. Met betrekking tot het herstel van de oorspronkelijke loop van de Molenbeek die in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. De Afdeling is van oordeel dat verweerder hierbij in redelijkheid in aanmerking kon nemen dat dit deel van de Molenbeek al twintig jaar ondergronds loopt. 2.6.2. Wat betreft het uitzicht stelt de Afdeling voorop dat appellant geen rechten kan doen gelden op een ongewijzigd uitzicht. Wederom merkt de Afdeling hierbij op dat de gemeenteraad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften in een plan kan opnemen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht niet in ernstige mate wordt aangetast. Blijkens de plankaart en het verhandelde ter zitting is er geen reden om aan te nemen dat de verkeersveiligheid bij het toestaan van bebouwing tot aan de bebouwingsgrens negatief wordt beïnvloed. Bovendien is de Pelmolenweg ter plaatse voorzien van verkeersdrempels die de snelheid van het verkeer beperken. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van het pand van appellant betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. 2.6.3. Inzake de door appellant genoemde alternatieven neemt de Afdeling in aanmerking dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.6.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Troost Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004 234-461.