Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1961

Datum uitspraak2004-01-21
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305629/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 november 2002 heeft de gemeenteraad van Leerdam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 oktober 2002, het bestemmingsplan "Centrum 2002" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juli 2003, kenmerk DRM/ARB/02/13500A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2003, beroep ingesteld.


Uitspraak

200305629/1. Datum uitspraak: 21 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 november 2002 heeft de gemeenteraad van Leerdam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 oktober 2002, het bestemmingsplan "Centrum 2002" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juli 2003, kenmerk DRM/ARB/02/13500A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 14 oktober 2003 bericht geen aanleiding te zien tot het indienen van een verweerschrift. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2003, waar [appellant], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.B.T. Heijmink, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. van Reede, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het centrum van Leerdam en is grotendeels conserverend van aard. Het perceel [locatie] heeft in het plan de bestemming “Wonen I”. 2.3. Verweerder heeft deze bestemming “Wonen I” in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. 2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan een deel van het perceel [locatie]. Appellant stelt in dit verband dat de rode omlijning op de plankaart onjuist is ingetekend en dat in tegenstelling tot de overwegingen van het bestreden besluit slechts een gedeelte van het perceel is omlijnd. 2.5. Ter zitting is door verweerder erkend dat de rode omlijning op de plankaart onjuist is ingetekend. Nu vast staat dat verweerder door middel van de rode omlijning heeft beoogd goedkeuring te onthouden aan de bestemming “Wonen I” voor het gehele perceel [locatie] en in het kader van onthouding van goedkeuring ten onrechte slechts een gedeelte van het perceel op de plankaart rood heeft omlijnd, is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Wonen I” zoals aangegeven op een bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart. De Afdeling ziet voorts aanleiding om zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan dit plandeel. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 1 juli 2003, kenmerk DRM/ARB/02/13500A, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen I" zoals aangeduid op een bij de uitspraak horende gewaarmerkte kaart; III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 37,50; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellant; VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004 317-459.