Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2006

Datum uitspraak2004-01-21
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303042/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (hierna: het college) geweigerd aan [appellante sub 2) bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfsruimte, een warmwater-opslagtank en 5 silo's aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200303042/1. Datum uitspraak: 21 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 2 april 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (hierna: het college) geweigerd aan [appellante sub 2) bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfsruimte, een warmwater-opslagtank en 5 silo's aan de [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 januari 2002 bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift heeft appellant sub 1 bij brief van 1 juli 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank). Bij besluit van 16 juli 2002 heeft het college de bij brief van 28 januari 2002 gemaakte bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 april 2003, verzonden op 7 april 2003, heeft de rechtbank als volgt beslist: 1. zij heeft het beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk verklaard; 2. zij heeft het beroep van appellant sub 1 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard; 3. zij heeft het beroep van appellant sub 1 tegen de beslissing op bezwaar van 16 juli 2002 gegrond verklaard, en die beslissing, voor zover daarbij de bezwaren van appellant sub 1 ongegrond zijn verklaard, vernietigd; 4. zij heeft het bezwaar van appellant sub 1, voor zover gericht tegen het besluit van 18 december 2001, niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2003, waar appellanten en het college, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Gebleken is dat het college op 29 juli 2003 aan appellant sub 1 bouwvergunning voor het oprichten van een bedrijfsruimte, een warmwater-opslagtank en 5 silo’s heeft verleend. Appellant sub 1 heeft dan ook geen processueel belang meer bij een beoordeling van de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat hij niet als rechtstreeks belanghebbende bij het besluit tot weigering van de door appellante sub 2 gevraagde bouwvergunning kan worden aangemerkt, zodat zijn hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. 2.2. Appellant sub 1 heeft als enige en op eigen naam beroep ingesteld tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar. De enkele omstandigheid dat in het beroepschrift wordt verwezen naar het mede namens appellante sub 2 ingediende bezwaarschrift, betekent niet dat zij geacht kan worden ook een beroepschrift te hebben ingediend. De rechtbank heeft appellante sub 2 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar (beweerdelijk ingestelde) beroep. 2.3. Uit het voorgaande volgt dat appellante sub 2 tegen de reële beslissing op bezwaar van 16 juli 2002 afzonderlijk beroep moest instellen. Die beslissing op bezwaar is verzonden op 18 juli 2002, zodat de termijn voor het instellen van beroep is geëindigd op 29 augustus 2002. Appellante sub 2 heeft het beroepschrift op 4 september 2002 en derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend. Nu gesteld noch gebleken is van feiten of omstandigheden, in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, is het beroep van appellante sub 2 door de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.4. Het hoger beroep, voorzover ontvankelijk, is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep, voorzover mede ingesteld door [appellant sub 1], niet-ontvankelijk; II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Van Roosmalen Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004 53-422.