
Jurisprudentie
AO2064
Datum uitspraak2004-01-14
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2910 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2910 WVG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Omvang geding: bestreden besluit heeft geen betrekking op tegemoetkoming in de kosten van individueel rolstoeltaxivervoer.
Uitspraak
03/2910 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de in het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 april 2003, reg.nr. 02/677 WVG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. L.J.M. Moeleker, wonende te Prinsenbeek, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 december 2003, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door
J.P.W. Raijmakers, werkzaam bij de gemeente Breda, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. Moeleker.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven (waarbij voor verweerder dient te worden gelezen: appellant, en voor eiser: gedaagde):
"verklaart het beroep gegrond, voorzover het de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van het individueel rolstoelvervoer over de periode van 7 april 2001 tot 17 oktober 2002 betreft en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
draagt verweerder op terzake een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
gelast dat de gemeente Breda aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 29,-- vergoedt.".
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voorzover deze betrekking heeft op de tegemoetkoming in de kosten van individueel rolstoeltaxivervoer over de periode van 7 april 2001 tot 17 oktober 2002. Appellant heeft primair aangevoerd dat het - bestreden - besluit van 22 februari 2002 daarop geen betrekking heeft, zodat de rechtbank daarover ten onrechte een oordeel heeft gegeven.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het besluit van 22 februari 2002 houdt in, zoals in de aanhef daarvan ook is vermeld, de beslissing op het bezwaar van
24 oktober 2001 tegen het - primaire - besluit van 14 september 2001. Het besluit van 14 september 2001 (genomen naar aanleiding van de op 7 april 2001 gedateerde aanvraag) strekt tot weigering van een bruikleenauto en van een tegemoet- koming in de kosten van de aanschaf van een eigen auto, alsmede tot toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto. Het heeft - derhalve - geen betrekking op een tegemoetkoming in de kosten van individueel rolstoeltaxivervoer. Daarover was immers reeds beslist bij - twee - inmiddels onherroepelijk geworden primaire besluiten van 25 april 2001 (eveneens genomen naar aanleiding van de op 7 april 2001 gedateerde aanvraag). Door niettemin een oordeel te geven over (de hoogte van) de tegemoetkoming in de kosten van individueel rolstoeltaxivervoer over de periode van 7 april 2001 tot 17 oktober 2002 is de rechtbank dan ook, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), buiten de omvang van het geding getreden.
Hieruit volgt dat het hoger beroep doel treft en het aangevochten gedeelte van de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Nu de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 februari 2002 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard, ziet de Raad ter voorkoming van onduidelijkheid vervolgens aanleiding de aangevallen uitspraak in zijn geheel te vernietigen en het beroep - overeenkomstig de artikelen 8:70, aanhef en onder d, en 8:72, eerste lid, van de Awb - in zijn geheel ongegrond te verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 februari 2002 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. drs.Th.G.M. Simons en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2004.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) A. van Netten.