Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2166

Datum uitspraak2004-01-20
Datum gepubliceerd2004-01-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers89029 / KG ZA 03-487
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Wonen in op parkeerplaats geplaatste camper; gemeente niet-ontvankelijk in vordering en verwijdering.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 20 januari 2004 (bij vervroeging) Zaaknummer: 89029 / KG ZA 03-487 Vonnis in kort geding De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: het publiekrechtelijk lichaam GEMEENTE STEIN, zetelende te Stein, eiseres, procureur mr. J.F.E. Kikken; tegen: [Naam van gedaagde], verblijvende in een camper met kenteken [nummer], staande op de parkeerplaats [adres], gemeente Stein, gedaagde, procureur mr. A.J.J. Kreutzkamp (toevoeging aangevraagd). 1. Het verloop van de procedure Eiseres (hierna: de gemeente) heeft gedaagde [L.] gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 12 januari 2004, heeft de gemeente gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten. [Gedaagde] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd. Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 [Gedaagde] was tot 1 augustus 2003 woonachtig in een van de Woningstichting Urmond gehuurde woning aan [adres], waarvan [Gedaagde] - naar zij stelt: onder voorwaarden - de huur heeft opgezegd nadat de Woningstichting een hennepplantage in de woning had ontdekt. 2.2 Sedertdien woont [Gedaagde] met haar minderjarige kinderen in een camper op een openbare parkeerplaats [te adres] in de gemeente Stein. 2.3 Stellende dat zulks inbreuk maakt op het gemeentelijk eigendomsrecht, heeft de gemeente, na daartoe vruchteloos te hebben gesommeerd, gevorderd bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] te veroordelen om: - binnen twee weken na de betekening van het te wijzen vonnis de parkeerplaats [adres], gemeente Stein, met al de haren en al het hare te verlaten en te ontruimen, met machtiging aan de gemeente om de bevolen ontruiming op kosten van [Gedaagde] zelf te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie, alsmede [Gedaagde] te verbieden om: - na de betekening van het te wijzen vonnis enige onroerende zaak welke eigendom van de gemeente is, zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente in gebruik te nemen of te houden, met machtiging aan de gemeente om ontruiming op kosten van [Gedaagde] te doen bewerkstelligen van elke onroerende zaak die [Gedaagde] in strijd met dit verbod in gebruik neemt of houdt, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie; - een en ander met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van het geding. 2.4 [Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 3. De beoordeling 3.1 [Gedaagde] heeft de vraag aan de orde gesteld of de gemeente langs (de onderhavige) privaatrechtelijke weg de verwijdering van de meergenoemde camper kan afdwingen. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393 (Windmill). Dit brengt mee, kort gezegd en voor zover in de onderhavige zaak van belang, dat men zich de vraag dient te stellen of langs publiekrechtelijke weg een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Is dat het geval, dan moet worden aangenomen dat het gebruik van de privaatrechtelijke weg tot een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke weg leidt. 3.2 Tegen deze achtergrond is van belang dat de gemeente heeft betoogd en [Gedaagde] niet heeft bestreden - en dus in deze zaak als voorshands vaststaand moet worden aangenomen - dat het, zoals [Gedaagde] c.s. sedert augustus 2003 doen, in een camper wonen op de openbare parkeerplaats [adres] in strijd komt met de bepalingen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Welnu, in het geval er van een bestemmingsplan afwijkend gebruik plaatsvindt, en dat gebruik niet kan worden gelegaliseerd, is een bestuursorgaan bevoegd met toepassing van artikel 125 Gemeentewet te besluiten om daartegen met bestuursdwang op te treden. 3.3 Gelet hierop moet reeds worden aangenomen dat de gemeente een volwaardig publiekrechtelijk middel ter beschikking staat om tot verwijdering van de camper te komen. Dat brengt aanstonds mee dat de gemeente in haar vordering, zoals geformuleerd onder het eerste gedachtenstreepje, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering onder het tweede gedachtenstreepje is geen beter lot beschoren. Effectief kan met wat de gemeente hier wenst langs publiekrechtelijke weg worden bereikt. Bestuursdwang kan immers ook preventief worden aangezegd. 3.4 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de gemeente verwezen in de proceskosten. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: verklaart de gemeente in haar vorderingen niet-ontvankelijk; veroordeelt de gemeente in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van [Gedaagde] begroot op € 205,- aan vast recht en € 703,- voor salaris procureur, op de voet van artikel 243 lid 1 Rv te voldoen aan de griffier van deze rechtbank; verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. RQ