Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2178

Datum uitspraak2004-01-07
Datum gepubliceerd2004-01-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers100284 / HA ZA 03-893
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gedeeltelijke erkenning door A van het verantwoordelijk zijn voor de verdwijning van een geldbedrag. Op grond daarvan wordt A voor het erkende gedeelte van het geldbedrag veroordeeld tot terugbetaling ervan, voor het overige wordt hij toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 100284 / HA ZA 03-893 Datum vonnis: 7 januari 2004 Vonnis in de zaak van de vennootschap naar Duits recht LIDL NEDERLAND GMBH, gevestigd te Huizen, eiseres, procureur mr. J.C.N.B. Kaal, advocaat mr. Y. van Eeuwen-Lagendijk te Capelle aan den IJssel, tegen A, wonende te Nijmegen, gedaagde, procureur mr. R.J. Verweij, advocaat mr. A.G. de Jong te Nijmegen. In dit vonnis zullen partijen Lidl en A worden genoemd. 1. Het verloop van de procedure Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 27 augustus 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De vaststaande feiten 2.1 A is met ingang van 11 december 2000 in dienst getreden van Lidl. Hij was laatstelijk werkzaam in het supermarktfiliaal van Lidl te Uden. 2.2 Met betrekking tot het tellen van de dagopbrengsten en het afstorten van de desbetreffende bedragen naar de bank is de gang van zaken als volgt. Het tellen van de dagopbrengst geschiedt in het algemeen door de filiaalhouder en een andere medewerker. Na het tellen wordt een stortingsspecificatie ingevuld. Deze bestaat uit twee delen, een bovenblad met een doorslag. Het bovenblad blijft bij Lidl. De doorslag wordt tezamen met de desbetreffende dagopbrengst in een zogenaamde sealbag gedaan. Deze wordt verzegeld en in een kluis gedaan. Geldtransporteur Geldnet haalt enkele malen per week de sealbags op teneinde deze naar de bank te brengen. De aan Geldnet af te geven sealbags worden in een oversealbag gestopt en de medewerker van Geldnet tekent voor ontvangst van de (genummerde) oversealbag en het aantal sealbags dat zich daarin bevindt. De nummers van de sealbags behoren ook op het ontvangstformulier te worden vermeld, maar dat gebeurt niet altijd. 2.3 Lidl heeft geconstateerd dat in de periode van 16 augustus tot 1 november 2002 minder is afgestort dan op (de bij haar gebleven delen van) de stortingsformulieren stond vermeld, en wel een bedrag van in totaal € 50.815,--. Dat bedrag kan worden gespecificeerd als volgt: datum filiaal dagopbrengst gestort verschil 16-8-02 Nijmegen € 22.550,-- € 0,-- € 22.550,-- 11-10-02 Uden € 10.660,-- € 2.260,-- € 8.400,-- 12-10-02 Uden € 8.960,-- € 3.840,-- € 5.120,-- 17-10-02 Uden € 6.530,-- € 3.140,-- € 3.190,-- 18-10-02 Drunen € 10.490,-- € 4.095,-- € 6.395,-- 1-11-02 Uden € 8.890,-- € 3.730,-- € 5.160,-- 2.4 A heeft op 10 en 11 november 2002 tegenover medewerkers van Lidl erkend dat hij verantwoordelijk is voor de verdwijning van de desbetreffende geldbedragen. 2.5 Op grond daarvan heeft Lidl A op 11 november 2002 op staande voet ontslagen. 2.6 A is veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren wegens verduistering. 3. Het geschil 3.1 Lidl vordert -samengevat en zakelijk weergegeven- dat de rechtbank A zal veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 50.815,-- vermeerderd met rente en kosten. 3.2 Aan deze vordering legt Lidl het volgende ten grondslag. Nu A verantwoordelijk is voor de verdwijning van het bedrag van € 50.815,--, is hij jegens Lidl aansprakelijk en dient hij dat bedrag aan Lidl te vergoeden. 3.3 A voert gemotiveerd verweer. Daarop zal de rechtbank, voor zover van belang, onder de beoordeling ingaan. 4. De beoordeling 4.1 Lidl stelt dat A laatstelijk als filiaalhouder van haar filiaal te Uden werkzaam was, hetgeen A betwist. Volgens hem was een heer B filiaalhouder. Wat de functie van A was, kan in het midden blijven. Indien en voor zover A zich gelden die aan Lidl toebehoren, heeft toegeëigend -al dan niet als filiaalhouder en al dan niet in het filiaal te Uden-, is hij tot terugbetaling aan Lidl gehouden. 4.2 A stelt dat hij zijn erkenning jegens Lidl dat hij verantwoordelijk is voor de verdwijning van alle niet-afgestorte bedragen, onder grote druk heeft gedaan. Hij komt daarop in zoverre terug dat hij betwist verantwoordelijk te zijn voor de verdwijning van de bedragen van € 22.550,-- op 16 augustus 2002 en van € 5.160,-- op 1 november 2002. Voor het overige handhaaft hij zijn erkenning. Op grond daarvan is een bedrag van in hoofdsom € 23.105,-- in elk geval toewijsbaar. 4.3 Volgens Lidl is A op 16 augustus 2002 aanwezig geweest in haar filiaal Nijmegen, zoals uit de presentielijst betreffende die dag blijkt. Hij erkent dat, maar stelt dat hij laat in de middag, rond vijf of zes uur, naar huis is gegaan. Volgens A is het filiaal die dag om acht of negen uur ’s avonds gesloten. Met betrekking tot het stortingsformulier van 16 augustus 2002, waarop, naar Lidl onbetwist heeft gesteld, het handschrift van A staat, heeft A ter comparitie verklaard: “Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat mevrouw C die avond heeft afgesloten. Het kan goed zijn dat ik het stortingsformulier al tevoren had ingevuld, op het bedrag van de dagopbrengst na. Dat zou dan door mevrouw C gebeurd moeten zijn.”. Nu vaststaat dat het stortingsformulier door A is ingevuld, dat A een aantal dagopbrengsten niet volledig heeft afgestort en dat hij bovendien eerder buiten rechte tegenover medewerkers van Lidl heeft erkend dat hij ook verantwoordelijk is, acht de rechtbank dat laatste vooralsnog bewezen. De rechtbank zal A toelaten tot het leveren van tegenbewijs dat die verantwoordelijkheid voor de verdwijning van de dagopbrengst van 16 augustus 2002 niet bij hem doch bij een derde ligt. 4.4 A stelt dat hij zich op 21 oktober 2002 een casinoverbod voor Holland Casino’s heeft laten opleggen, waarvan hij een bewijsstuk overlegt, en meent daarmede te kunnen aantonen dat hij niet verantwoordelijk kan zijn voor de verdwijning van de dagopbrengst van 1 november 2002. Dit verweer treft geen doel. Het zeer kort voor 1 november 2002 ingegane casinoverbod voor (uitsluitend) Holland Casino’s neemt immers niet weg dat A zich gelden van Lidl kan hebben toegeëigend, waarbij komt dat A, naar hij zelf stelt, als gevolg van zijn gokverslaving veel schulden heeft overgehouden. Nu voor het overige het verweer niet is onderbouwd en A in het bijzonder niet betwist dat hij het desbetreffende stortingsformulier heeft ingevuld, terwijl hij eerder wel zijn verantwoordelijkheid voor de verdwijning van het onderhavige bedrag heeft erkend, acht de rechtbank de betwisting onvoldoende gemotiveerd. De vordering tot het bedrag van € 5.160,-- is dan ook toewijsbaar. 4.5 De stelling van Lidl dat zij onevenredige kosten heeft moeten maken ter incasso van haar vordering, is onvoldoende om een bedrag ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijsbaar te kunnen doen zijn. Het verweer van A tegen dit onderdeel van de vordering is dan ook gegrond. 4.6 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden. De beslissing De rechtbank: laat A toe tot het leveren van tegenbewijs als omschreven aan het slot van rechtsoverweging 4.3; bepaalt dat, voor zover A dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. O. Nijhuis) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (op een woensdag); verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari 2004 tot en met april 2004, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd; verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen; verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van A, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis; bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn; bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren nog stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken; verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004. de griffier de rechter