Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2182

Datum uitspraak2004-01-22
Datum gepubliceerd2004-01-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers97897/KG ZA 03-648
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat) en de Regiopolitie is op 1 juli 1998 een 'Overeenkomst RWS-Regiopolitie inzake Incident Management gesloten.


Uitspraak

Zaaknummer: 97897/KG ZA 03-648 Vonnisdatum: 22 januari 2004 303/CW RECHTBANK TE HAARLEM, VONNIS IN KORT GEDING in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SLEEP- EN TAKELDIENST VROLIJK B.V., gevestigd te Amsterdam, eisende partij, procureur mr. H. Oomen, advocaat mr. H.E.C.A. Vlasman te Amsterdam, -- tegen -- de krachtens artikel 21 van de Politiewet 1993 rechtspersoonlijkheid bezittende regio REGIOPOLITIE KENNEMERLAND, zetelende te Haarlem, gedaagde partij, procureur mr. H.K. Garvelink, advocaat mr. I.J. van den Berge te Zwolle, -- alsmede tegen -- 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AUTO- EN BERGINGSBEDRIJF VAN DEN BOOGAARD B.V., gevestigd ten kantoorhoudende te Beverwijk, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BERGINGSCENTRALE H. VAN DER VLIET B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A. MORSCH EN ZONEN B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, 4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SMITS KRAAN- EN SLEEPBEDRIJF B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Haarlem, tussenkomende partij, procureur mr. R. Mulder, advocaat mr. A.J. Braakman te Leiden. Eisende partij en gedaagde partij zullen hierna ook worden aangeduid als Vrolijk respectievelijk de Regiopolitie. De tussenkomende partij zal verder worden aangeduid als de Bergingsbedrijven. 1. Het verloop van het geding 1.1 Ter terechtzitting van 8 januari 2004 hebben de Bergingsbedrijven bij incidentele conclusie gevorderd dat zij in het onderhavige geding mogen tussenkomen. Vooruitlopend op hun toelating als tussenkomende partij hebben zij bij deze conclusie tevens vorderingen geformuleerd die zij in de hoofdzaak tegen Vrolijk en de Regiopolitie wensten in te stellen. Vrolijk en de Regiopolitie hebben zich tegen de gevorderde tussenkomst verzet. 1.2 Na partijen in het incident de gelegenheid voor re- en dupliek te hebben geboden heeft de voorzieningenrechter de gevorderde tussenkomst toegewezen, daartoe overwegende dat de Bergingsbedrijven in het geschil tussen Vrolijk en de Regiopolitie een zelfstandige positie innemen nu zij stellen dat de Regiopolitie gehouden is om eerste bergingen binnen de politieregio Kennemerland niet door Vrolijk maar door hen te laten verrichten. De voorzieningenrechter heeft verder beslist dat het de Bergingsbedrijven niet zal worden toegestaan om hun voormelde vorderingen tegen Vrolijk en de Regiopolitie in te stellen aangezien het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet in deze mogelijkheid voorziet. 1.3 Nadien heeft Vrolijk in de hoofdzaak overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven en die vordering toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. 1.4 Vrolijk heeft ter terechtzitting nog een drietal van de Regiopolitie afkomstige brieven willen overleggen, welke brieven zij niet op voorhand aan de wederpartij(en) had toegezonden. Het hiertegen door de Regiopolitie en de Bergingsbedrijven gemaakte bezwaar heeft de voorzieningenrechter gehonoreerd - onder verwijzing naar HR 29 november 2002, RvdW 2002/189 - op de grond dat de raadslieden van de Regiopolitie en de Bergingsbedrijven de inhoud van bedoelde stukken niet met hun cliënten hebben kunnen bespreken. 1.5 De Regiopolitie heeft tegen de vordering van Vrolijk verweer gevoerd aan de hand van een overgelegde conclusie van antwoord en pleitnota. Vervolgens hebben de Bergingsbedrijven deze vordering eveneens bestreden. 1.6 Na verder debat in tweede termijn hebben partijen vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op 22 januari 2004 of zoveel eerder als mogelijk. 2. De vaststaande feiten 2.1 In dit geding wordt van het volgende uitgegaan: a. Zowel Vrolijk als de Bergingsbedrijven houden zich bezig met het takelen, bergen en tijdelijk opslaan van voertuigen die als gevolg van een ongeval of andere oorzaak zijn gestrand. b. In Nederland opereren thans in totaal acht alarmcentrales die zich in opdracht van verzekeraars bezighouden met het doen bergen van gestrande personenauto's. Alle in Nederland actieve verzekeraars van personenauto's zijn bij één van deze verzekeraars aangesloten. De kosten van een door tussenkomst van een alarmcentrale ingeschakelde berger zijn (uiteindelijk) voor rekening van de verzekeraar van de betreffende auto. c. In 1998 hebben bedoelde acht alarmcentrales, in overleg met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat), de Stichting Incident Management Nederland (SIMN) opgericht. Deze stichting heeft de 'Bergingsregeling Incident Management' (BIM) opgesteld. De BIM ziet op het verrichten van de zogenoemde "eerste berging", dat wil zeggen het vrijmaken van de rijbaan en het afvoeren - naar een veilige plaats - van personenauto's die als gevolg van een ongeval zijn gestrand. Daarbij gaat het zowel om bergingen op het hoofdwegennet als om bergingen op het onderliggende wegennet. De kern van de BIM wordt gevormd door een systeem van centrale rayonnering waarbij de Nederlandse markt van eerste bergingen is onderverdeeld in ongeveer 200 rayons en de aanstelling van één berger per één of meerdere rayons. Meldingen van een ongeval worden gedaan aan het 'Centraal Meldpunt Incident Management' (CMI) dat meteen de berger van het betreffende rayon vraagt uit te rijden en pas daarna uitzoekt welke alarmcentrale voor de betrokken auto verantwoordelijk is. d. Tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat) en de Regiopolitie is op 1 juli 1998 een 'Overeenkomst RWS-Regiopolitie inzake Incident Management gesloten. Deze overeenkomst vermeldt in de considerans onder meer het volgende: - De RWS is als wegbeheerder bevoegd opdracht te geven tot het wegslepen van bij incidenten betrokken voertuigen, zonder voorafgaande kennisgeving aan de betrokken eigenaar/houder. (...) Daarnaast is in het eerste lid van artikel 2 ('Voorwerp van de overeenkomst') onder meer het volgende bepaald: 1. De RWS verleent een bijzondere volmacht aan de Regiopolitie om in geval van een incidentmelding, via een door RWS aangegeven intermediair, één of meer bergingsbedrijven in te schakelen die de eerste berging kunnen uitvoeren. (...) e. De aanstelling van één berger per één of meerdere van zo-evenbedoelde rayons heeft, telkenmale na het doorlopen van een aanbestedingsprocedure, plaatsgevonden op 1 december 1999 en 1 december 2002, beide keren voor een periode van drie jaar. Bij de aanbesteding voor de periode 2002-2005 hebben de Beringsbedrijven ieder afzonderlijk op geen enkel rayon ingeschreven. Wel hebben zij als consortium willen inschrijven doch zulks is door SIMN als zijnde in strijd met de gunningsvoorwaarden geweigerd. f. In het kader van de aanbesteding 2002-2005 heeft SIMN de rayons NH 129 en NH 133, beiden gelegen in de politieregio Kennemerland, aan Vrolijk gegund. Hiertoe hebben SIMN en Vrolijk een overeenkomst d.d. 2 november 2002 gesloten waarbij aan Vrolijk het recht is verleend om vanaf 1 december 2002 voor een periode van drie jaar in genoemde rayons eerste bergingen te verrichten. Genoemde rayons waren voordien door SIMN aan (één van) de Bergingsbedrijven toegewezen. g. Bij brief d.d. 9 augustus 2003 heeft de Regiopolitie het volgende aan de Bergingsbedrijven bericht: Hiermee stel ik u in kennis van het met ingang van 5 augustus 2003 geherformuleerde politiebeleid met betrekking tot het wegslepen/bergen van aanrijdingsvoertuigen. In de hieronder omschreven wijze van aanpak is het beleid dat in het verleden is gevoerd en dat in een overlegbijeenkomst in januari jl. dezerzijds concreet aan u is verhelderd, herkenbaar (punt 1 t/m 4, met dien verstande dat in de tweede volzin bij punt 4 wordt gelezen dat de politie alleen dán de sleepopdracht van de bestuurder doorgaf als hij daartoe zelf niet in staat was, of als hij terzake een volstrekt onverschillige houding aannam; uitsluitend laatstbedoelde gevallen hebben in het verleden aanleiding gegeven u namens de bestuurder in kennis te stellen van andere bergingen dan de onder punt 2 genoemde). Eveneens is hierin opgenomen het eenduidige landelijke politiebeleid dat in juli 2003 tot stand is gekomen (punt 4, tweede en derde zin en punt 5). 1. De politie bepaalt op grond van binnenkomende informatie over de plaats en de aard van een aanrijding of naar de aanrijding wordt gegaan. 2. De politie bepaalt op grond van binnenkomende informatie over de plaats en de aard van een aanrijding of naar de aanrijding wordt gegaan. 3. Ter plaatse van de aanrijding wordt na eventuele verlening van slachtofferhulp, vastgesteld of een aanrijdingsvoertuig voor politieonderzoek moet worden weggesleept/veiliggesteld. In dat geval geeft de politie de sleepopdracht aan een daartoe in het verleden gecontracteerd sleep-/bergingsbedrijf voor transport naar de voor dat onderzoek noodzakelijke plaats ('eerste berging' door politie). 4. De politie stelt vast of proces-verbaal wordt gemaakt omtrent de aanrijding. 5. Als de situatie onder 2 niet van toepassing is, bepaalt de bestuurder/eigenaar van het voertuig in eerste instantie of een sleep-/bergingsbedrijf wordt gewaarschuwd. Besluit hij daartoe (dit is gebruikelijk), dan biedt de politie aan om zijn sleepopdracht telefonisch door te geven (via het politiemeldcentrum) aan het centrale landelijke meldpunt voor alle bergingen in het kader van verzekeringspolissen. Hierbij wordt ook het kenteken van de te verslepen auto opgegeven. 6. Via het politiemeldcentrum wordt teruggekoppeld welk sleepbedrijf in aantocht is en welke aanrijtijd daarmee naar verwachting gemoeid zal zijn. Deze informatie wordt aan de bestuurder van het te verslepen voertuig doorgegeven. Aan de bij de punten 4 en 5 tot uitdrukking gebrachte landelijke beleidsafspraak wordt alom en ook dezerzijds grote waarde toegekend. (...) De inhoud van deze brief had de Regiopolitie voordien op 4 augustus 2003 telefonisch aan de Bergingsbedrijven meegedeeld. h. Tussen de Bergingsbedrijven en de Regiopolitie is een geschil gerezen dat zich als volgt kort laat samenvatten. De Bergingsbedrijven stellen zich op het standpunt dat ingevolge vier (nagenoeg gelijkluidende) overeenkomsten die in 1995 tussen enerzijds ieder van hen afzonderlijk en anderzijds de Regiopolitie zijn gesloten (verder: de Overeenkomsten), de Regiopolitie verplicht is om de Bergingsbedrijven in te schakelen bij zowel politieslepen als eerste bergingen op het hoofd- en het onderliggende wegennet. Het beleid dat de Regiopolitie in de onder 2.g. bedoelde brief d.d. 9 augustus 2003 heeft verwoord behelst in de visie van de Bergingsbedrijven daarom een schending van de uit hoofde van de Overeenkomsten op de Regiopolitie rustende verplichtingen en ook een breuk met de praktijk dat de Regiopolitie de Bergingsbedrijven inschakelt voor zowel voor politieslepen als eerste bergingen. Daarentegen stelt de Regiopolitie dat de Overeenkomsten alleen zien op het verrichten van politieslepen en dat eerste bergingen daarom buiten het toepassingsbereik van de Overeenkomsten vallen. Volgens de Regiopolitie vormt het bij bedoelde brief geformuleerde beleid voor wat betreft de doorgeleiding van opdrachten voor eerste bergingen geen wijziging van de praktijk zoals die vóór 5 augustus 2003 plaatsvond. i. Naar aanleiding van dit geschil hebben de Bergingsbedrijven in kort geding gevorderd dat kort gezegd de Regiopolitie zal worden veroordeeld om hen bij eerste bergingen op het onderliggende wegennet in te schakelen. Bij vonnis d.d. 2 oktober 2003 heeft de voorzieningenrechter op deze vordering als volgt beslist: 6.1 Gebiedt de Regiopolitie om ingaande vierentwintig uur na betekening van dit vonnis en totdat in een bodemprocedure anders zal zijn beslist de Overeenkomsten jegens ieder van de Bergingsbedrijven onverkort en volledig na te komen, en wel aldus dat de Regiopolitie alle opdrachten tot het doen van takel- en bergingswerkzaamheden in de politieregio Kennemerland op het onderliggende wegennet aan de Bergingsbedrijven verleent op de wijze, voorwaarden en condities als voorzien respectievelijk vervat in de Overeenkomsten, met dien verstande dat in de gevallen dat geen sprake is van een politiesleep in de hiervoor bedoelde zin en de eigenaar c.q. bestuurder van het gestrande voertuig er de voorkeur aan geeft dat zijn voertuig wordt geborgen door een ander dan één van de Bergingsbedrijven, het de Regiopolitie vrijstaat om deze voorkeur te respecteren, dit laatste op voorwaarde dat in die gevallen de naam en adresgegevens van de eigenaar c.q. bestuurder alsmede het kenteken binnen 48 uur na het geven van de sleepopdracht op de door de eigenaar c.q. bestuurder gewenste wijze wordt doorgegeven aan een door de Bergingsbedrijven aan te wijzen vertegenwoordiger. 6.2 Veroordeelt de Regiopolitie tot betaling aan de Bergingsbedrijven van een dwangsom: - gedurende de eerste week na deze uitspraak groot € 2.000,-- (tweeduizend euro) per dag voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een geheel gerekend; - nadien groot € 5.000,-- (vijfduizend euro) per dag voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een geheel gerekend dat het hiervoor weergegeven gebod jegens de Bergingsbedrijven niet wordt nagekomen, tot een maximum van € 500.000,-- (vijfhonderdduizend euro). 3. De vordering en de grondslag daarvan 3.1 Vrolijk vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: * de Regiopolitie zal veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis aan Vrolijk een voorschot op de door toedoen van de Regiopolitie geleden schade te betalen, zijnde de gemiste omzet in de periode gelegen tussen 1 december 2002 en 5 augustus 2003, te weten een bedrag groot € 587.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente over de gemiste maandelijkse omzet tot aan de dag der algehele voldoening; * de Regiopolitie zal veroordelen tot het verlenen van haar volledige medewerking aan het laten plaatsvinden van de eerste berging in rayons NH 129 en NH 133, gelegen in de politieregio Kennemerland, middels tussenkomst van de verschillende alarmcentrales en zich te onthouden van het zelfstandig inschakelen van andere bergers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per overtreding; * enig andere voorziening die de voorzieningenrechter passend zal oordelen; * de Regiopolitie zal veroordelen in de kosten van deze procedure. 3.2 Stellende daarbij een spoedeisend belang te hebben heeft Vrolijk aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de Regiopolitie onrechtmatig jegens haar handelt. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. 3.3 Ofschoon de rayons NH 129 en NH 133 bij de onder 2.f. genoemde overeenkomst met ingang van 1 december 2002 aan Vrolijk zijn gegund, werkt de Regiopolitie vooralsnog niet mee aan het naar haar doorgeleiden van opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen in deze rayons. In plaats van dergelijke bergingsopdrachten te melden bij het CMI - die de Bergingsopdracht aan Vrolijk zou doorgeven - wordt door de Regiopolitie telkenmale één van de Bergingsbedrijven ingeschakeld. Dit terwijl in geval van een eerste berging de gestrande automobilist althans diens verzekeraar althans de betreffende alarmdienst, maar zeker niet de Regiopolitie als opdrachtgever heeft te gelden. De Regiopolitie heeft weliswaar voor het verrichten van politieslepen, in welk geval zij wel als opdrachtgever optreedt, de hiervoor onder 2.h. genoemde overeenkomsten met de Bergingsbedrijven gesloten, maar zulks heeft niets van doen met de gunning van opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen. 3.4 Ondanks herhaalde klachten van Vrolijk heeft de Regiopolitie in de periode van 1 december 2002 tot 5 augustus 2003 haar feitelijke handelwijze bij het doorgeven van opdrachten tot eerste bergingen niet gewijzigd. Vanaf 5 augustus 2003 is de Regiopolitie - in het kader van het beleid zoals zij dat bij de hiervoor onder 2.g. geciteerde brief d.d. 9 augustus 2003 heeft verwoord - opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen bij het CMI gaan melden, hetgeen ertoe heeft geleid dat Vrolijk in genoemde rayons voor (een aantal van) dergelijke bergingsopdrachten werd ingeschakeld. Met ingang van 2 oktober 2003, de datum van het hiervoor onder 2.i. genoemde kort gedingvonnis, heeft de Regiopolitie deze gedragslijn echter verlaten en is zij in geval van opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen weer één van de Bergingsbedrijven gaan inschakelen. 3.5 Het achterwege blijven van bergingsopdrachten gold in de periode 1 december 2002 tot 5 augustus 2003 alleen voor het onderliggende wegennet. In die periode verkreeg Vrolijk door tussenkomst van de Regiopolitie wel opdrachten voor het verrichten van eerste bergingen op het hoofdwegennet. Sinds genoemde 2 oktober verkrijgt Vrolijk ook niet langer opdrachten voor het hoofdwegennet. Daarnaast is het zo dat zelfs indien Vrolijk met een bergingsopdracht van de betreffende verzekeringsmaatschappij ter plaatse van een ongeval komt, zij door de aanwezige politiefunctionarissen wordt gesommeerd om de plaats van het ongeval te verlaten opdat één van de Bergingsbedrijven voor de versleping zorg kan dragen. Ook is het meerdere malen voorgekomen dat de Regiopolitie de Bergingsbedrijven onder het mom van politieslepen heeft ingeschakeld, terwijl achteraf is gebleken dat daar eigenlijk geen sprake van was. 3.6 De hiervoor beschreven gang van zaken heeft ertoe geleid dat Vrolijk sinds 1 december 2002 een zeer groot aantal eerste bergingsopdrachten zijn onthouden, terwijl zij met het oog op de uitvoering van haar overeenkomst met SIMN aanzienlijke investeringen in haar personeel en materieel heeft moeten doen. De aldus geleden schade over de periode 1 december 2002 - 5 augustus 2003 wordt door Vrolijk geraamd op € 587.000,--. 4. Het verweer van de Regiopolitie en het standpunt van de Bergingsbedrijven De Regiopolitie en de Bergingsbedrijven hebben ieder voor zich de vordering gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Vrolijk in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Vrolijk in de kosten van het geding. Op deze weren zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan. 5. De gronden van de beslissing 5.1 Anders dan de Regiopolitie heeft betoogd, kan Vrolijk een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering niet worden ontzegd. Dit spoedeisend belang is gelegen in de door Vrolijk opgeworpen stelling dat zij door het mislopen van bergingsopdrachten een zodanig omzetverlies lijdt dat thans de continuïteit van haar onderneming in gevaar komt. Aan dit oordeel doet niet af dat Vrolijk, in weerwil van haar stelling dat dit omzetverlies reeds sinds december 2002 optreedt, niet eerder tot het nemen van rechtsmaatregelen tegen de Regiopolitie is overgegaan. Zulks reeds omdat Vrolijk tevens heeft aangevoerd dat de Regiopolitie haar in de loop van 2003 in het vooruitzicht heeft gesteld dat zij haar gedragslijn bij eerste bergingen ten gunste van Vrolijk zou wijzigen, dat zodanige wijziging met ingang van 5 augustus 2003 daadwerkelijk is doorgevoerd en dat zij sedert oktober 2003 wederom ten onrechte opdrachten tot het verrichten van eerste bergingen misloopt. 5.2 Ten aanzien van het materiële geschil moet evenwel op voorhand worden geoordeeld dat de door Vrolijk aan haar vordering ten grondslag gelegde stellingen die vordering niet kunnen dragen. Daartoe is het volgende redengevend. 5.3 Vrolijk heeft, naar zij ter terechtzitting desgevraagd heeft toegelicht, haar vordering gebaseerd op de juridische grondslag van onrechtmatige daad. Het in dat verband door Vrolijk ter terechtzitting geuite verwijt dat de Regiopolitie met haar handelwijze inbreuk maakt op de contractuele relatie tussen de gestrande automobilist en diens verzekeraar kan, indien al juist, geen onrechtmatig handelen jegens Vrolijk opleveren. Voor zover de Regiopolitie, door het naar de Bergingsbedrijven doorgeleiden van opdrachten voor eerste bergingen op het hoofdwegennet, in strijd handelt met de overeenkomst die zij met Rijkswaterstaat heeft gesloten (hiervoor onder 2.d. geciteerd), levert zulks evenmin een onrechtmatige daad jegens Vrolijk op. Uit de door Vrolijk ter terechtzitting gegeven toelichting op de grondslag van haar vordering volgt verder dat, anders dan het in de dagvaarding gestelde deed vermoeden, zij het vermeende onrechtmatige handelen niet heeft gebaseerd op het verwijt dat de Regiopolitie de adviezen van het Nederlands Politie Instituut (NPI) van (onder meer) 1 juli en 17 juli 2003 niet zou hebben opgevolgd. Indien zulks anders zou zijn geweest, had dat Vrolijk overigens niet kunnen baten, nu zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom deze (juridisch niet bindende) adviezen voor de Regiopolitie de rechtsplicht tot het melden van bergingsopdrachten bij het CMI zouden behelzen. 5.4 Voorts kan Vrolijk aan haar onder 2.f. bedoelde overeenkomst met SIMN geen rechten jegens derden, zoals in dit geval de Regiopolitie, ontlenen (vgl. HR 16 januari 2004, Zaaknummer C02/317HR, LJN-nummer AM2362). Consequentie daarvan is dat er op zichzelf geen wettelijke regel is die de Bergingsbedrijven verbiedt om rechtstreeks, buiten SIMN om, al dan niet door tussenkomst van de Regiopolitie, bergingsovereenkomsten met gestrande automobilisten te sluiten. Eerst dan zou er sprake kunnen zijn van het uitlokken van wanprestatie door de Regiopolitie, wanneer een automobilist zich reeds gebonden zou hebben aan de dienstverlening van Vrolijk of een door SIMN in te schakelen bergingsbedrijf en de Regiopolitie die automobilist vervolgens zou bewegen om zijn contractuele verplichtingen te verzaken door zijn voertuig alsnog door één van de Bergingsbedrijven te laten wegslepen (vgl. Conclusie AG Langemeijer bij voornoemd arrest C02/317HR). Vrolijk heeft weliswaar gesteld dat zodanige situatie zich bij herhaling heeft voorgedaan, maar in het licht van de op dit punt door de Regiopolitie en de Bergingsbedrijven met nadruk gedane betwistingen is deze stellingname in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. De door Vrolijk als productie overgelegde verklaringen van haar werknemers maken deze stelling, tegenover zo-evenbedoelde betwisting, evenmin aannemelijk, terwijl nadere bewijslevering, zoals het door Vrolijk aangeboden getuigenbewijs, buiten het bestek van dit kort geding zou vallen. 5.5 De conclusie van al het voorgaande kan geen andere zijn dan dat voorshands niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een door de Regiopolitie jegens Vrolijk gepleegde onrechtmatige daad. In het licht van deze conclusie voert een afweging van de belangen van partijen tot het oordeel dat de gevraagde voorzieningen dienen te worden geweigerd. 5.6 Vrolijk zal als de in het ongelijk te stellen partij tevens worden veroordeeld in de kosten van de procedure. 6. De beslissing De voorzieningenrechter: 6.1 Weigert de gevraagde voorzieningen. 6.2 Veroordeelt Vrolijk in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de Regiopolitie begroot op € 205,-- aan verschotten en € 703,-- aan salaris voor de procureur en aan de zijde van de Bergingsbedrijven begroot op € 205,-- aan verschotten en € 703,-- aan salaris voor de procureur. 6.3 Verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter van deze rechtbank, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 januari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier. _____ 8 Zaaknr/rolnr: 97897/KG ZA 03-648