Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2362

Datum uitspraak2004-01-19
Datum gepubliceerd2004-01-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers03/2051 WOB
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank stelt vast dat de tot de ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies gegevens betreffen die nog niet nader zijn geanalyseerd en derhalve niet kunnen worden gebruikt in het kader van de voorbereiding of formulering van beleid. Gelet op het gevoelige karakter van deze informatie is het niet onaannemelijk dat het vrijgeven ervan tot onevenredige schade voor één of meer ziekenhuizen zou kunnen leiden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken ziekenhuizen. Gelet op de aard van die belangen kan er niet aan worden ontkomen om per document de vraag te beantwoorden of aan die belangen een zodanig gewicht toekomt dat openbaarmaking van de desbetreffende gegevens achterwege mag blijven. Verweerder heeft dat evenwel tot dusverre niet gedaan, maar heeft volstaan met een categorische verwijzing naar de onderhavige weigeringsgrond. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van strijd met de in artikel 7:12 van de Awb neergelegde verplichting tot deugdelijke motivering. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de volksgezondheid, dat gediend is met het niet stagneren van de informatiestroom van de zorginstellingen naar de IGZ. Blijkens de memorie van toelichting strekt de onderhavige weigeringsgrond ertoe methoden en technieken van onderzoek door bestuursorganen te beschermen met het oog op de daarin genoemde taken. Dat belang is echter niet op een lijn te stellen met het beschermen van de vertrouwensrelatie met de ziekenhuizen die vrijwillig informatie aan de IGZ verstrekken. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB. Uitsspraak in hoger beroep bevestigd door ABRS; LJN AR6764


Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WOB 03/2051 NAV Uitspraak in het geding tussen Algemeen Dagblad B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres, gemachtigde R. [V.], en De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 14 augustus 2001 heeft eiseres in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) verweerder verzocht om openbaarmaking van verschillende documenten over infecties in ziekenhuizen. Bij besluit van 20 september 2001 (hierna: primaire besluit) heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de WOB een deel van de gevraagde documenten openbaar gemaakt, en een deel niet. Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 31 oktober 2001 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 mei 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 28 juni 2002 (aangevuld bij brief van 1 augustus 2002) beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 19 september 2002 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2003. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. de Die en ir. A.S. de Boer. 2. Overwegingen 2.1 Feiten en omstandigheden Bij brief van 14 augustus 2001 heeft eiseres in het kader van de WOB verweerder verzocht in het bezit te worden gesteld van: - alle documenten over infecties in ziekenhuizen tussen 1996 en 2001; - lijst met ziekenhuizen en daaraan gekoppelde infectiecijfers dan wel een kopie van de brondocumenten; - lijst met ziekenhuizen en de infectiecijfers per afdeling dan wel een kopie van de brondocumenten; - correspondentie over infecties tussen de ziekenhuizen en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) of onder dit ministerie vallende overheidsorganen, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (hierna: RIVM), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ); - andere documenten in relatie tot dit onderwerp. Bij het primaire besluit heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de WOB een deel van de gevraagde documenten openbaar gemaakt, en een deel niet. Verweerder heeft de openbaarmaking geweigerd van: - bestanden welke bij het RIVM aanwezig zijn, die via het monitoringsnetwerk Prezies (staat voor: Preventie van Ziekenhuisinfecties door Surveillance) zijn verkregen, voorzover die gegevens de identiteit van de betrokken ziekenhuizen en patiënten bevatten of herleidbaar maken. Verweerder heeft tevens geweigerd de sleutel bekend te maken waarmee infectiecijfers herleidbaar kunnen worden gemaakt naar ziekenhuizen; - de correspondentie van het RIVM en de individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties; - de correspondentie van de IGZ en de individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft verweerder advies ingewonnen bij de VWS-commissie bezwaarschriften Awb (hierna: commissie). Deze commissie heeft verweerder bij advies van 13 maart 2002 geadviseerd om de bezwaren van eiseres voorzover het de motivering van het primaire besluit betreft gegrond te verklaren, een nieuw besluit op het WOB-verzoek te nemen met inachtneming van de overwegingen in het advies en de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven zich niet te kunnen vinden in het advies van de commissie en heeft de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Met betrekking tot de verzochte informatie uit het netwerk Prezies heeft verweerder het volgende medegedeeld. Het netwerk Prezies is een samenwerkingsverband tussen participerende ziekenhuizen, het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO (hierna: CBO) en het RIVM. Middels het netwerk Prezies kan verweerder beschikken over informatie over bepaalde ziekenhuisinfecties in een aantal ziekenhuizen. In het registratiereglement, dat in 1997 is opgesteld ten behoeve van het Prezies-project, is het houderschap en het gebruik van de gegevens vastgelegd conform de eisen van de gedragscode gezondheidsonderzoek van de Registratiekamer. Op grond van dit reglement geven de deelnemende ziekenhuizen de door hen geselecteerde gegevens door aan het CBO, alwaar de gegevens worden bewerkt en geanonimiseerd. De "sleutel", die de koppeling mogelijk maakt om gegevens uit het netwerk Prezies over aantallen en soorten ziekenhuisinfecties te herleiden tot de individuele ziekenhuizen, is in een beveiligd tekstverwerkingsbestand bij het CBO ondergebracht. De achterliggende gedachte hiervan is de anonimiteit van de ziekenhuizen - ook tegenover het RIVM - te waarborgen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat - uitsluitend vanwege problemen met de software - deze sleutel ten tijde van het nemen van het primaire besluit tijdelijk bij één persoon van het RIVM aanwezig was. Inmiddels zijn de software problemen verholpen, zodat sedert 1 januari 2002 niet langer het RIVM, maar het CBO over de sleutel beschikt. Het CBO is echter geen overheidsorgaan en niet belast met publiekrechtelijke taken, zodat de gegevens over ziekenhuisinfecties niet onder een bestuursorgaan berusten. De verzochte informatie kan derhalve niet op grond van de WOB worden verstrekt, aldus verweerder. Verweerder heeft voorts aangegeven dat naar aanleiding van de (geanonimiseerde) ziekenhuisinfectiegegevens geen beleid wordt gevoerd richting een individueel ziekenhuis. Verweerder formuleert uitsluitend algemeen beleid inzake de (facilitering van) infectiepreventie. De ziekenhuizen gebruiken het netwerk Precies ten behoeve van hun kwaliteitsbeleid. Verweerder heeft aangevoerd dat terecht is besloten om op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB de correspondentie tussen de IGZ en de ziekenhuizen niet openbaar te maken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de IGZ afhankelijk is van de meldingsbereidheid en de vrijwillige medewerking van ziekenhuizen. Ziekenhuizen zullen zeer waarschijnlijk door openbaarmaking van deze documenten in het vervolg niet meer of althans in belangrijk mindere mate bereid zijn ziekenhuisinfecties binnen hun instelling en de getroffen maatregelen aan de IGZ te melden. Het gevolg is dat de IZG minder inzicht verkrijgt in de problematiek van ziekenhuisinfecties en minder goed kan beoordelen of actie op grond van de hen toekomende bevoegdheden aangewezen is. Het belang van openbaarheid weegt, aldus verweerder, niet op tegen het belang van de volksgezondheid dat gediend is met het niet stagneren van de informatiestroom van de zorginstellingen aan de IGZ. 2.2 Standpunten van partijen In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het verloop van de procedure in strijd is met zowel het zorgvuldigheidsbeginsel als het motiveringsbeginsel. Aangezien verweerder in onvoldoende mate is ingegaan op hetgeen in de bezwaarfase door eiseres is aangevoerd, heeft eiseres onder meer verwezen naar de gronden in het bezwaarschrift en de pleitnota's voor de hoorzittingen van 5 en 13 februari 2002. Eiseres is van mening dat verweerder in het bestreden besluit in onvoldoende mate is ingegaan op hetgeen door de commissie is overwogen. Eiseres heeft aangegeven verzocht te hebben om de koppeling tussen data en ziekenhuis en niet om de software om deze gegevens te genereren. De van verweerder ontvangen cd-rom voldoet niet aan het verzoek van eiseres; het gaat eiseres immers om de gegevens over de soorten infecties, de mate van infecties en in welk ziekenhuis de infecties zich hebben geopenbaard. Zonder de namen van de betrokken ziekenhuizen te kennen, zijn de verstrekte gegevens nutteloos, aldus eiseres. Eiseres acht het ongeloofwaardig en onjuist dat de sleutel, die de infectiegegevens kan herleiden naar de ziekenhuizen, niet meer in het bezit is van het RIVM. Indien de sleutel bovendien verdwenen is na indiening van haar verzoek, heeft verweerder daarmee onrechtmatig jegens eiseres gehandeld. Ter terechtzitting is namens eiseres ter onderbouwing van haar beroep onder meer het volgende aangevoerd. Volgens eiseres is door verweerder meermalen in de media aangegeven dat de gezondheidszorg meer openheid dient te betrachten over onder meer infectiegegevens. Dit staat haaks op hetgeen verweerder in de onderhavige zaak betoogt. Eiseres meent dat het technisch zó eenvoudig is de gevraagde gegevens uit de bestaande databestanden te lichten, dat sprake is van een document in de zin van de WOB. Het verzoek van eiseres betreft slechts deze bestanden en niet, zoals verweerder stelt, de ontsluitingssleutel van de software. Eiseres stelt dat de mogelijke omstandigheid, dat openbaarheid van de verzochte gegevens tot gevolg zal hebben dat minder ziekenhuizen in het vervolg zullen deelnemen aan registratiesystemen, onbewezen en niet relevant is. Volgens eiseres blijkt juist uit eerdere WOB-zaken dat sedert de openbaarheid van de verzochte gegevens eerder sprake was van een toename dan van een afname van deelnemers aan registratiesystemen. Zelfs indien bepaalde verzochte gegevens zich niet meer bij of onder verweerder zouden bevinden, hetgeen door eiseres wordt betwist, ziet het gevraagde op zaken die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, zodat dit onder de reikwijdte van dit WOB-verzoek valt en via actieve doorgeleiding gevonden dient te worden. De door verweerder aangevoerde onevenredige schending van belangen van sommige ziekenhuizen en afdelingen bij openbaarmaking van de gegevens wordt door eiseres betwist. Verweerder heeft in het verweerschrift betwist te beschikken over de gegevens van individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties. Een kompleet landelijk overzicht over ziekenhuisinfecties is niet te geven omdat een gegevensverzameling van alle ziekenhuisinfecties van alle Nederlandse ziekenhuizen niet bestaat, aldus verweerder. Verweerder stelt dat, ook toen de gegevens tijdelijk en uitsluitend vanwege automatiseringstechnische redenen bij het RIVM aanwezig waren, zij geacht werden bij het CBO te berusten. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de sleutel bovendien terug bij het CBO en was de toegang tot de niet-geanonimiseerde gegevens ook slechts mogelijk via de (aangewezen) medewerkers van het CBO. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit rekening gehouden met deze gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het primaire besluit. Aangezien de gegevens over ziekenhuisinfecties niet feitelijk onder het bestuursorgaan berusten en ook niet behoren te berusten, zijn de tot de individuele ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies geen documenten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de WOB. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de tot de individuele ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Precies geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. Meer subsidiair is verweerder van mening dat de nadelen van openbaarmaking niet opwegen tegen het belang van openbaarmaking. De openbaarmaking van de tot ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies alsmede de gevoerde correspondentie met het RIVM is dan ook terecht op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB geweigerd, aldus verweerder. Verweerder blijft voorts op het standpunt dat terecht is besloten om op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB de correspondentie tussen de IGZ en de ziekenhuizen niet openbaar te maken. Ter terechtzitting heeft verweerder het eerder ingenomen standpunt herhaald. Openbaarmaking van de ziekenhuisgerelateerde infectiecijfers is volgens verweerder, vanwege het risico dat ziekenhuizen afhaken en het Prezies netwerk ernstig aan belang en effectiviteit inboet alsmede vanwege het feit dat publicatie van de cijfers een misleidend beeld schetst, in strijd met het belang van de volksgezondheid. Verweerder wordt op grond van artikel 22 van de Grondwet geacht dit belang van de volksgezondheid te bevorderen. Verweerder stelt dat openbaarmaking bovendien niet tot het belang behoort waarop de WOB ziet, aangezien de gegevensverzameling geen overheidsbeleid betreft en met de democratische controle niets van doen heeft. Het besluit van verweerder om het volksgezondheidsbelang zwaarder te laten wegen dan het belang van openbaarmaking is, aldus verweerder, gerechtvaardigd. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de gedingstukken B-14 en B-15. Bij brief van 18 oktober 2002 heeft eiseres de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van deze gedingstukken en om (mede) op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze stukken ingezien en dit mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak. 2.3 Wettelijk kader In artikel 1 van de WOB is onder meer bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan. … Ingevolge artikel 2 van de WOB verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet. In artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WOB wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. In artikel 10, tweede lid, van de WOB is - voor zover in dit geding relevant - vermeld dat het verstrekken van informatie eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen; g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. 2.4 Beoordeling De grief van eiseres dat verweerder contrair aan het advies van de commissie haar bezwaar ongegrond heeft verklaard kan niet slagen. Artikel 7:13, zevende lid, van de Awb voorziet in deze mogelijkheid waarbij de rechtbank tevens constateert dat verweerder overigens heeft voldaan aan de alsdan geldende eisen nu in het bestreden besluit de redenen voor het afwijken van het advies van de commissie staan vermeld en het advies met de beslissing op bezwaar is meegezonden. Ten aanzien van de grief van eiseres over het trage verloop van de bezwaarprocedure is de rechtbank van oordeel dat deze grief evenmin kan slagen, nu eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag en haar bezwaarschrift. Eiseres heeft openbaarmaking verzocht van documenten met infectiegegevens in ziekenhuizen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. · De "sleutel" De rechtbank dient zich eerstens te buigen over de vraag of de sleutel, die het mogelijk maakt om gegevens uit het netwerk Prezies over aantallen en soorten ziekenhuisinfecties te herleiden tot de individuele ziekenhuizen, kan worden aangemerkt als een document in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de WOB. De rechtbank is - in tegenstelling tot hetgeen verweerder heeft betoogd - van oordeel dat de omstandigheid, dat de sleutel vanaf 1 januari 2002 niet langer bij verweerder aanwezig is, voor de beantwoording van deze vraag niet relevant is. In het licht van het verzoek en het primaire besluit alsmede gelet op de aard en strekking van de WOB is daarentegen van belang of ten tijde van het nemen van het primaire besluit sprake was van berusten van een document bij verweerder. - berusten Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (5 december 1986, AB 1987/525 en 2 oktober 1986, nummer R01.86.2325/S240) met betrekking tot de tot 1 mei 1992 geldende Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) blijkt dat, tenzij de documenten waarom inzage is verzocht toevallig en onbedoeld bij het bestuursorgaan aanwezig zijn, uit de enkele aanwezigheid van de documenten bij het bestuursorgaan volgt dat deze onder het bestuursorgaan berusten. Het feitelijk aanwezig zijn van een document is derhalve voldoende om onder de definitie document in de zin van de Wob te vallen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de thans van toepassing zijnde wettekst in dit opzicht anders moet worden uitgelegd dan de destijds geldende bepalingen. De rechtbank overweegt voorts dat tot documenten in de zin van de WOB niet alleen de stukken en ander materiaal die door de overheid zelf zijn gecreëerd maar ook alle van buiten komende stukken en ander materiaal behoren. Niet in geding is dat het RIVM een bestuursorgaan in de zin van de Awb is. Aan de hand van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat de sleutel van september 1999 tot 1 januari 2002 bij het RIVM aanwezig was. De rechtbank overweegt daarbij dat gedurende deze periode zowel een secretaresse als een informaticus van het RIVM toegang had tot de sleutel, hetgeen is vastgelegd in het Gegevensreglement Prezies van 2001. Naar het oordeel van de rechtbank was derhalve geen sprake van een louter toevallige, onbedoelde aanwezigheid van de sleutel bij verweerder. Dat de sleutel vanwege computerproblemen bij het CBO bij verweerder lag, doet aan het vorenstaande niet af. Gelet op de vorenaangehaalde jurisprudentie en de omstandigheden van het geval komt de rechtbank tot de slotsom dat geoordeeld moet worden dat de in geding zijnde stukken ten tijde van het nemen van het primaire besluit bij verweerder hebben berust. Er is derhalve sprake van een document als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de WOB. - bestuurlijke aangelegenheid Om onder de toepassing van de WOB te vallen, dient het document op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de WOB voorts betrekking te hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de term bestuurlijk ruim dient te worden opgevat en betrekking heeft op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het doel van het netwerk Prezies is het terugdringen van het aantal ziekenhuisinfecties in Nederland. Het feit dat het RIVM met de ziekenhuizen dit netwerk tot stand heeft gebracht, is een duidelijk voorbeeld van overheidszorg in het kader van de volksgezondheid. Het ontstaan van ziekenhuisinfecties, ook voor zover het daarbij gaat om individuele ziekenhuizen, is een aangelegenheid ten aanzien waarvan verweerder beleid voert en ten tijde van het bestreden besluit in ieder geval beleid wilde gaan voeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voornoemde sleutel betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de WOB. - artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB De WOB veronderstelt het publieke belang van openbaarheid van overheidsinformatie. Dat belang is er derhalve ingevolge de wet en behoeft in concrete gevallen niet te worden aangegeven of onderbouwd. Niet-honorering van een verzoek om informatie op grond van deze wet kan slechts plaatsvinden indien sprake is van een of meer van de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden en beperkingen. Verweerder heeft de openbaarmaking van de tot ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB. Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB aan de weigering de tot ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies te verstrekken ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt vast dat de tot de ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies gegevens betreffen die nog niet nader zijn geanalyseerd en derhalve niet kunnen worden gebruikt in het kader van de voorbereiding of formulering van beleid. Gelet op het gevoelige karakter van deze informatie is het niet onaannemelijk dat het vrijgeven ervan tot onevenredige schade voor één of meer ziekenhuizen zou kunnen leiden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken ziekenhuizen. · Correspondentie met het RIVM Verweerder heeft de openbaarmaking van de gevoerde correspondentie met het RIVM eveneens geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB. Verweerder heeft dit beroep doen steunen op dezelfde overwegingen als ten aanzien van de sleutel zijn aangevoerd. Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB aan deze weigering ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de correspondentie van het RIVM met de individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties bij verweerder aanwezig is en documenten zijn als bedoeld in de WOB. De rechtbank overweegt dat deze correspondentie als volgt kan worden onderverdeeld. - brieven waaruit kan worden afgeleid welke ziekenhuizen deelnemen aan het netwerk Prezies; - algemene correspondentie over de wijze waarop het netwerk Prezies werkt; - correspondentie met betrekking tot klachten over het netwerk Prezies; - en een aantal brieven die niet in een van bovenstaande categorieën kunnen worden ondergebracht. Anders dan eiseres heeft gesteld kan niet worden staande gehouden dat de door de onderhavige weigeringsgrond beschermde belangen zich hier in het geheel niet voordoen. Gelet op de aard van die belangen kan er niet aan worden ontkomen om per document de vraag te beantwoorden of aan die belangen een zodanig gewicht toekomt dat openbaarmaking van de desbetreffende gegevens achterwege mag blijven. Verweerder heeft dat evenwel tot dusverre niet gedaan, maar heeft volstaan met een categorische verwijzing naar de onderhavige weigeringsgrond. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van strijd met de in artikel 7:12 van de Awb neergelegde verplichting tot deugdelijke motivering. · Correspondentie met de IGZ De rechtbank dient voorts te beoordelen of verweerder de openbaarmaking van de gevoerde correspondentie met de IGZ op goede gronden op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de WOB heeft kunnen weigeren. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat niet in geding is dat de correspondentie tussen de IGZ met de individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties bij verweerder aanwezig is en documenten zijn als bedoeld in de WOB. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de volksgezondheid, dat gediend is met het niet stagneren van de informatiestroom van de zorginstellingen naar de IGZ. Blijkens de memorie van toelichting strekt de onderhavige weigeringsgrond ertoe methoden en technieken van onderzoek door bestuursorganen te beschermen met het oog op de daarin genoemde taken. Dat belang is echter niet op een lijn te stellen met het beschermen van de vertrouwensrelatie met de ziekenhuizen die vrijwillig informatie aan de IGZ verstrekken. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB. In het licht van het vorengaande dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit gedeeltelijk, voorzover het de weigering van de openbaarmaking van de correspondentie van het RIVM en de IGZ betreft, te worden vernietigd wegens schending van artikel 7:12 van de Awb en strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank acht termen aanwezig om in verband met het gegrond verklaren van het beroep op grond van art. 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand. Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb stelt de rechtbank ten slotte vast dat verweerder aan eiseres het door haar voldane griffierecht ad € 218,-- moet vergoeden. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit, voorzover het de weigering tot openbaarmaking van de correspondentie tussen het RIVM en de IGZ met de individuele ziekenhuizen betreft, bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van eiseres, bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 218,- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Naves als voorzitter en mr. M.K. Bulterman en mr. A. van Sonsbeeck als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. D.H. Hamburger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2004. De griffier: De voorzitter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.