Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2366

Datum uitspraak2004-01-27
Datum gepubliceerd2004-01-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersKG-nr: 171780/KGZA 03-1251/mo
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht heeft de conservatoire beslagen op het Vakantiecentrum Ginkelduin te Leersum, welke waren gelegd op last van de directeur van Stichting Ginkelduin, opgeheven. In het door de FNV - als eigenaar van het vakantiecentrum - tegen de directeur van de Stichting aangespannen kort geding stond onder meer ter discussie het antwoord op de vraag of de FNV bij de verkoop van het vakantiecentrum voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de directeur. Deze vraag wordt door de voorzieningenrechter bevestigend beantwoord. Door de Bondsraad van de FNV was immers aan de directeur van het vakantiepark 'een geclausuleerd recht van eerste koop' vergund. Desondanks is het vakantiecentrum verkocht aan een derde. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel, dat niet gezegd kan worden, dat aan de directeur niet ten volle de gelegenheid is gegeven het hem geboden recht uit te oefenen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector Handels - en Familierecht VONNIS van de voorzieningenrechter in het kort geding van: de vereniging FNV BONDGENOTEN, gevestigd te Amsterdam, e i s e r e s in conventie, g e d a a g d e in reconventie, procureur: mr. M. Nijenhuis, - t e g e n - [gedaagde], gevestigd te Leersum, g e d a a g d e in conventie, e i s e r in reconventie, procureur: mr. J.A. van Laar. Partijen worden hierna aangeduid als FNV en [gedaagde]. 1. Het verloop van de procedure 1.1. Het verloop van de procedure is als volgt: - dagvaarding d.d. 6 januari 2004, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht; - mondelinge behandeling op 12 januari 2004; - eis in reconventie; - pleitnota's en producties van beide partijen. 1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd. 2. De feiten in conventie en in reconventie 2.1. FNV heeft in eigendom vakantiecentrum Ginkelduin te Leersum. Stichting Ginkelduin (verder: de Stichting) exploiteert dit vakantiecentrum. Het bestuur van de Stichting bestaat uit vijf personen, waarvan er twee worden benoemd door het hoofdbestuur van FNV en drie door de Bondsraad van FNV. [gedaagde] is als directeur in dienst van de Stichting. 2.2. In een vergadering van 20 juni 2003 heeft de Bondsraad van FNV - onder meer - het volgende besloten: " (…) Draagt het hoofdbestuur op om meerdere scenario's te onderzoeken met als uitkomst Ginkelduin te vervreemden en daarbij de huidige directie/personeel preferred bieder te laten zijn. Dit betekent dat bij gelijk bod de huidige beheerder en het personeel de voorkeur krijgen. Het resultaat van deze onderzoeken zal uiteindelijk in de vorm van een voorstel ter toetsing en ter besluitvorming aan de bondsraad worden voorgelegd (…)" 2.3. Op 6 augustus 2003 heeft FNV - onder meer - met [gedaagde] een gesprek gehad over de randvoorwaarden met betrekking tot de verkoop van het vakantiepark aan hem. Naar aanleiding van dit gesprek schrijft FNV aan [gedaagde] bij brief van 11 augustus 2003 onder meer het volgende: "(…) Naar aanleiding van onze bijeenkomst van 6 augustus 2003 bevestig ik je hierbij de afspraken die wij hebben gemaakt. De directeur/directie van Ginkelduin, hierbij vertegenwoordigd door [gedaagde], is door de Bondsraad gemachtigd om een Management Buy Out te doen, eventueel tezamen met het personeel van Ginkelduin. De directeur/directie, hierbij vertegenwoordigd door [gedaagde], kan op twee manieren tot een bieding komen: 1. De directeur/directie (…) kan meebieden met externe partijen. Bij een gelijkwaardig bod zal de directeur/directie de voorkeur tot koop krijgen. 2. De directeur/directie (…) kan zijn Right op First Refusal uitoefenen. Dit recht houdt in dat de directie/directeur ná het tekenen van een Intentie Letter met een externe partij binnen 10 werkdagen een concurrerend bod kan doen. Bij een gelijkwaardig bod zal de directeur/directie de voorkeur tot koop krijgen (…)" In een vergadering van 19 september 2003 stemt de Bondsraad in met de op 6 augustus 2003 gemaakt afspraken, welke zijn vervat in voormelde brief. 2.4. Op 17 oktober 2003 tekent FNV met het bedrijf Perpeteum Progress International B.V. een intentieverklaring; volgens die verklaring is het de bedoeling om Perpeteum te verkopen al het actief van de Stichting, inclusief de bijbehorende grond. In de intentieverklaring is opgenomen, dat [gedaagde] het recht van eerste koop heeft, welk recht hij kan uitoefenen gedurende tien werkdagen vanaf het moment van de ondertekening van de intentieverklaring. [gedaagde] heeft voorafgaand aan het tekenen van deze intentieverklaring nièt meegeboden. 2.5. De vorenbedoelde intentieverklaring bevat - voor zover hier relevant - de navolgende bepalingen: "6. Koper en verkoper zullen overeenkomen dat koper gedurende 8 jaar, vanaf de datum van overdracht, niet tot vervreemding van Vakantiecentrum Ginkelduin en de bosgrond mag overgaan. Dit geldt tevens voor een eventuele overdracht van aandelen vanuit een besloten vennootschap waarin de materiële vaste activa zich dan bevindt; (…) 10. Koper wil de leden van de FNV tegen gereduceerde prijs blijven ontvangen op Vakantiepark Ginkelduin (…)" 2.6. Op 21 oktober 2003 heeft FNV [gedaagde] per e-mail voormelde intentieverklaring toegezonden en hem daarbij uitgenodigd binnen tien werkdagen een bod te doen. Op 22 oktober 2003 is zulks [gedaagde] bij brief nogmaals bevestigd: "Bijgevoegd vind je de voorwaarden en condities van de intentieverklaring. Conform de afspraken gaat daarbij een periode van 10 werkdagen in, waarbij jou de kans wordt geboden een gelijkwaardig bod te doen (…) Belangrijk bij het uitbrengen van je bod is dat het puntsgewijs moet matchen met de intentieverklaring en dat gezorgd wordt voor nodige garanties van de financiering van het geheel." 2.7. Bij faxbericht van 22 oktober 2003 meldt de raadsman van [gedaagde] aan FNV dat [gedaagde] voornemens is van zijn recht gebruik te maken; hij vraagt om hem tevens nadere gegevens aan te reiken. 2.8. Bij brief van 23 oktober 2003 wordt [gedaagde] geïnformeerd over de belangrijkste uitgangspunten die bij de beoordeling van het bod van Perpeteum van belang zijn geweest: - continuïteit van het voortbestaan van het vakantiepark o.a. door een anti-speculatiebeding; - een kredietwaardige kandidaat vinden die ook verder kan investeren in het park; - behoud van werkgelegenheid voor het personeel onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden; - voordeel voor de FNV Bondgenoten leden. 2.9. Bij brief van 31 oktober 2003 zendt de raadsman van [gedaagde] aan FNV de bieding van [gedaagde]; daaruit blijkt onder meer dat [gedaagde] wil kopen tegen dezelfde prijs als Perpeteum, doch dat [gedaagde] voornemens is een aantal vakantiewoningen - met doorlopende huurverplichting - te verkopen aan derden. 2.10. Bij brief van 4 november 2003 bericht FNV [gedaagde] dat [gedaagde] in zijn bieding niet heeft overgenomen het anti-speculatiebeding waartoe Perpeteum zich heeft willen verbinden. FNV laat [gedaagde] weten deze afwijking fundamenteel te vinden en beide biedingen onvergelijkbaar. FNV biedt [gedaagde] de gelegenheid zijn bieding binnen 48 uur aan te passen. 2.11. Nadat partijen vervolgens na de zich ontwikkelde briefwisseling niet tot een vergelijk zijn gekomen, heeft [gedaagde] na voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter d.d. 23 december 2003 conservatoir beslag doen leggen op Vakantiecentrum Ginkelduin (partijen genoegzaam bekend). 3. De geschillen en de beoordeling in conventie 3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in conventie in, dat het conservatoire beslag wordt opgeheven, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 3.2. In het algemeen kan in kort geding slechts opheffing van een conservatoir beslag worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. in reconventie 3.3. De vordering in reconventie houdt in om: primair FNV te bevelen alsnog in te gaan op de biedingen d.d. 31 oktober 2003 en aldus de daarvoor in aanmerking komende onroerende zaken en materiële vaste activa van Vakantiepark Ginkelduin te verkopen en te leveren aan [gedaagde], zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, althans op straffe van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag; subsidiair te bevelen de onderhandelingen ter zake aankoop van onroerende zaken en materiële vaste activa van Vakantiepark Ginkelduin, te heropenen, tevens FNV te verbieden om gedurende een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen periode, te onderhandelen met een derde of derden ter zake meergenoemde verkoop/aankoop respectievelijk met een derde of derden overeenkomsten te sluiten met betrekkking tot de verkoop van genoemde onroerende zaken respectievelijk genoemde materiële vaste activa, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, althans op straffe van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag; Een en ander met veroordeling van FNV in de kosten van dit geding. 3.4. Bij brief van 8 januari 2004 heeft de raadsman van [gedaagde] aangekondigd de eis in reconventie te zullen gaan instellen. Ter zitting heeft hij zijn subsidiaire vordering aangepast, dan wel vermeerderd. De raadsman van FNV heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar zal door de voorzieningenrechter worden verworpen, nu de gewijzigde (subsidiaire) vordering niet wezenlijk afwijkt van de oorspronkelijk aangekondigde vordering en dat daarom niet kan worden gezegd, dat FNV door de eiswijziging onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt of op andere wijze daardoor onevenredig wordt benadeeld. in conventie en in reconventie 3.5. Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Op dat verweer en op hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunten voorts nog hebben aangevoerd zal in het hiernavolgende voor zover nodig worden ingegaan. 3.6. FNV baseert haar vordering in conventie op de stelling, dat [gedaagde] uit hoofde van het besluit van de Bondsraad van 11 juni 2003 dan wel de brief van 11 augustus 2003 geen (vorderings)recht meer jegens haar heeft. Uit de brief die FNV op 11 augustus 2003 aan [gedaagde] heeft toegezonden blijkt immers duidelijk welk recht FNV aan [gedaagde] heeft toegekend en hoe hij dit had kunnen uitoefenen (vide 2.3.). Nu [gedaagde] er kennelijk voor heeft gekozen om niet (vooraf) mee te bieden, doch er voor heeft gekozen om het bod van Perpetuem te "matchen", terwijl vast staat dat het bod niet gelijk of gelijkwaardig is aan het bod van Perpetuem - met name ten aanzien van het anti-speculatiebeding - stond het FNV vrij het vakantiepark aan Perpetuem te verkopen en het bod van [gedaagde] terzijde te leggen. Niet gezegd kan derhalve worden, dat aan [gedaagde] niet ten volle de gelegenheid is gegeven het hem geboden recht uit te oefenen, aldus FNV. Het vorenstaande brengt eveneens mee, dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen, aldus FNV. 3.6. [gedaagde] bepleit afwijzing van de vordering in conventie en toewijzing van de vordering in reconventie. [gedaagde] stelt zich daartoe primair op het standpunt, dat FNV wanprestatie jegens hem heeft gepleegd, nu zij heeft gehandeld in strijd met gedane toezeggingen. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt, dat FNV de bieding van [gedaagde] nooit serieus heeft overwogen en dat hij aldus geen faire kans heeft gekregen om tot een (nadere) uitwerking van zijn bod te komen. 3.7. [gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld, dat het hem toekomende recht zodanig was, dat hij uitsluitend de prijs van een derde behoefte te "matchen" om de verkoop aan hem van het vakantiepark rond te krijgen. Dit recht zou [gedaagde] reeds toekomen vanwege al hetgeen is gebeurd en hem is gezegd sinds het voorjaar van 2002. Dit laatste houdt geen stand, [gedaagde] wist of behoorde te weten - gezien zijn lange staat van dienst binnen de FNV - dat de Bondsraad formeel een beslissing diende te nemen alvorens hem enig recht zou kunnen toekomen. Al hetgeen in het kader van een besluitvormingsproces binnen FNV voordat tot een besluit wordt gekomen, wordt overwogen of meegedeeld aan derden kan in dezen niet gelden als grondslag voor een recht van koop aan de zijde van [gedaagde]. Niet betwist door [gedaagde] is dat dit besluit pas op 11 juni 2003 is genomen. Voorshands dient dan ook als uitgangspunt te worden genomen de brief van 11 augustus 2003 (met de twee keuzemogelijkheden) van FNV aan [gedaagde], waaruit niet blijkt dat [gedaagde] een onherroepelijk "kale" koopoptie is verleend, zoals door hem betoogd. Ook andere verkoopvoorwaarden kunnen tot de essentialia van de koopovereenkomst horen, zulks had [gedaagde] behoren te begrijpen onder meer gezien het feit dat tussen partijen vele malen is gesproken over het belang welke FNV hechtte aan de continuïteit van het vakantiepark. Niet in geschil is, dat in dit verband onder meer is gesproken over het belang van behoud van werkgelegenheid en de voordelen bij huur door vakbondsleden ook na de verkoop. Niet gesteld of gebleken is voorts dat, gelet op het vorenstaande, het litigieuze anti-speculatiebeding, hetwelk FNV met Perpeteum is overeengekomen, slechts een triviaal beding is dat ten onrechte, in strijd met de goede trouw, door FNV als nadere voorwaarde is gesteld. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat zijn bod gelijk(waardig) is op alle door FNV gestelde fronten. Zulks is evenwel niet juist, nu beide biedingen in ieder geval verschillen ten aanzien van de rechten van de vakbondsleden: een eerste recht van koop voor vakbondleden is immers een wezenlijk andere zaak dan korting bij huur. Wanneer bungalows worden doorverkocht door [gedaagde] is het aannemelijk dat de verhuurmogelijkheden voor de leden zullen worden ingeperkt, zoals door FNV betoogd. [gedaagde] heeft dit punt niet of onvoldoende betwist. De conclusie luidt dan ook voorshands dat het bod van [gedaagde] niet als een gelijkwaardig bod kan worden beschouwd, nu er op een essentieel punt een verschil is tussen beide biedingen. 3.8. Het subsidiaire standpunt van [gedaagde], dat zijn bod niet serieus is overwogen door FNV, althans dat hem onvoldoende de gelegenheid is geboden tot een (nadere) uitwerking te komen, treft evenmin doel. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd, dat de hem geboden termijn van tien dagen om een bod uit te brengen, te kort is geweest, zij opgemerkt, dat hij wordt geacht akkoord te zijn gegaan met die termijn. In de aan hem verzonden brief van 11 augustus 2003 is deze termijn immers opgenomen. Het feit dat hij de brief niet voor akkoord heeft getekend - zoals door FNV verzocht - kan daaraan niet afdoen, nu het op de weg van [gedaagde] had gelegen, gelet op zijn bijzondere positie als directeur van Ginkelduin en als mogelijk toekomstig eigenaar om op de in zijn ogen onjuiste weergave van het gesprek van 6 augustus 2003 te reageren en om alstoen bezwaar te maken tegen de in de brief vermelde termijn. Zulks heeft hij evenwel nagelaten. Voorts staat vast dat FNV de termijn van tien dagen onverplicht nog een aantal dagen heeft verlengd, teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te geven zijn bieding aan te passen. Bovendien is gebleken, dat het essentiële verschil tussen zijn bod en het bod van Perpeteum niet - op korte termijn - opgeheven kan worden, omdat het volgens [gedaagde] zelf voor de financiering van zijn bod noodzakelijk is dat er een aantal vakantiewoningen worden verkocht aan derden, zodat dooronderhandelen niets zal kunnen opleveren. FNV heeft immers aangegeven onder geen beding akkoord te zullen gaan met afzonderlijke verkoop van vakantiewoningen aan derden. 3.9. Onvoldoende is voorts gebleken dat [gedaagde] in zijn belangen is geschaad door FNV (nog afgezien van de vraag of FNV [gedaagde] had behoren te informeren), omdat hij niet op de hoogte zou zijn gesteld van de onderhandelingen met derden. [gedaagde] had immers het recht zelf het heft in handen te nemen en te gaan bieden. Zulks blijkt onomstotelijk uit de brief van 11 augustus 2003. 3.10. Het feit dat de derde (mogelijk) de voorwaarden heeft "gemaakt" doet niet af aan de rechtsgeldigheid daarvan. Dit is inherent aan de keuze van [gedaagde] om het bod van de ander af te wachten en - in het verlengde daarvan - van de omstandigheid dat een bod veelal niet bestaat uit het enkele noemen van de prijs, maar ook andere, voor de koop essentiële bedingen kan bevatten; met name zal dat het geval zijn bij de koop/verkoop van een project met de omvang van Ginkelduin. Een en ander zou slechts anders zijn indien de redelijkheid en billijkheid met zich mee zouden brengen, dat FNV deze voorwaarde niet had mogen stellen. Dit is evenwel niet aan de orde, nu ook [gedaagde] het belang onderschrijft van behoud van de werkgelegenheid en de continuïteit van het vakantiepark. 3.11. De verschillende bewoordingen voor het aan [gedaagde] toekomende recht, zoals door raadsman van [gedaagde] ter zitting uiteengezet, zijn niet relevant voor de inhoud van het recht; bij de uitleg van "het recht" komt het volgens vaste jurisprudentie immers aan op de zin die partijen daaraan over en weer in het licht van de omstandigheden mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien over en weer van elkaar mochten verwachten. De uitleg die [gedaagde] thans aan het recht geeft, als zou het een "kale" koopoptie zijn, valt niet te rijmen met de inhoud van de brief van 11 augustus 2003. 3.12. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd, dat FNV geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft, wordt overwogen, dat het (spoedeisende) belang van FNV bij opheffing van het beslag voldoende aannemelijk is geworden, omdat FNV op korte termijn moet overgaan tot levering van Ginkelduin aan Perpetuum. 3.13. Het vorenstaande leidt tot de beslissing dat het conservatoire beslag wordt opgeheven en dat de vordering in reconventie wordt afgewezen. 3.14. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven. 3.15. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding in conventie en in reconventie worden veroordeeld. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: in conventie 4.1. heft op het op 23 december 2003 op last van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag, zoals omschreven in de aangehechte dagvaarding onder 22.; 4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding in conventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van FNV begroot op € 703,00 voor salaris van haar procureur, op € 205,00 aan griffierecht en op € 70,40 aan explootkosten; 4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. in reconventie 4.4. wijst de vorderingen af; 4.5. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van FNV begroot op € 351,50 voor salaris van haar procureur; 4.6. verklaart onderdeel 4.5. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen - Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2004. w.g. griffier w.g. rechter