
Jurisprudentie
AO2375
Datum uitspraak2004-01-28
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305595/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305595/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 maart 2003, kenmerk 2003-7005, heeft verweerder krachtens de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) vastgesteld dat inzake de locatie van het BP tankstation ‘Over het Spoor’ aan de Jan van der Heijdenstraat 26 te Hilversum, codenummer NH/0402/00045, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering als urgent wordt beschouwd. Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat binnen 5 jaar na verzenddatum van deze beschikking met de uitvoering van de sanering dient te worden begonnen; dat aan de sanering tijdelijke beveiligingsmaatregelen vooraf dienen te gaan; dat de resultaten van de monitoring jaarlijks aan de provincie Noord-Holland dienen te worden gerapporteerd en dat, als de concentratie minerale olie en/of vluchtige aromatische koolwaterstoffen in een van de monitoringspeilbuizen de tussenwaarde (het gemiddelde van streef- en interventiewaarde) overschrijdt, in overleg met de provincie Noord-Holland moet worden bepaald welke aanvullende maatregelen worden genomen om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen.
Uitspraak
200305595/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “A.J. Investments B.V.”, gevestigd te Roosendaal,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2003, kenmerk 2003-7005, heeft verweerder krachtens de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) vastgesteld dat inzake de locatie van het BP tankstation ‘Over het Spoor’ aan de Jan van der Heijdenstraat 26 te Hilversum, codenummer NH/0402/00045, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering als urgent wordt beschouwd. Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat binnen 5 jaar na verzenddatum van deze beschikking met de uitvoering van de sanering dient te worden begonnen; dat aan de sanering tijdelijke beveiligingsmaatregelen vooraf dienen te gaan; dat de resultaten van de monitoring jaarlijks aan de provincie Noord-Holland dienen te worden gerapporteerd en dat, als de concentratie minerale olie en/of vluchtige aromatische koolwaterstoffen in een van de monitoringspeilbuizen de tussenwaarde (het gemiddelde van streef- en interventiewaarde) overschrijdt, in overleg met de provincie Noord-Holland moet worden bepaald welke aanvullende maatregelen worden genomen om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen.
Bij besluit van 9 juli 2003, kenmerk 2003-22870, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellante en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “BP Nederland B.V.” gemaakte bezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard en het besluit van 11 maart 2003 gedeeltelijk herroepen. Daarbij heeft verweerder het besluit van 11 maart 2003 in die zin gewijzigd dat de datum waarop uiterlijk met de uitvoering van de sanering dient te worden begonnen is bepaald op 1 september 2009 en voorts is bepaald dat BP Nederland B.V. in overleg met appellante een extra peilbuis tussen de reeds aanwezige peilbuizen B13 en 004 dient te plaatsen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 augustus 2002 (lees: 2003), bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door J.J. de Moor, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante stelt dat de overweging “Als de actiewaarde voor minerale olie en/of vluchtige aromatische koolwaterstoffen (BTEX) in één van de monitoringspeilbuizen wordt overschreden, moet in overleg met ons worden bepaald of aanvullende maatregelen (actieve beheersing of sanering) moeten worden genomen.” op pagina 12 van het bestreden besluit niet in overeenstemming is met het dictum van het besluit, waarin onder punt 6 is bepaald dat in een dergelijk geval dient te worden bepaald welke aanvullende maatregelen worden genomen. Onder verwijzing naar het aan verweerder uitgebrachte advies van de Hoor- en adviescommissie Kamer IIb van 22 mei 2003, welk advies verweerder integraal heeft overgenomen, verzoekt appellante de tekst op pagina 12 van het bestreden besluit in die zin te wijzigen dat de zinsnede “of aanvullende maatregelen“ wordt gewijzigd in “welke aanvullende maatregelen”.
2.1.1. De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgrond zich richt tegen de overwegingen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. De overwegingen van verweerder dienen ter motivering van het bestreden besluit en kunnen van belang zijn voor de door de Afdeling te verrichten rechtmatigheidstoets van het bestreden besluit, maar komen als zodanig niet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.2. Appellante stelt dat verweerder bij de bepaling van het tijdstip waarop uiterlijk met de uitvoering van de sanering van het geval van bodemverontreiniging dient te worden begonnen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de contractuele einddatum in de met BP Nederland B.V. gesloten huurovereenkomst, zijnde 14 juni 2009. Indien geen nieuwe huurovereenkomst tussen appellante en BP Nederland B.V. wordt afgesloten, kan volgens appellante op het moment dat de huurovereenkomst in juni 2009 is afgelopen met de saneringswerkzaamheden worden aangevangen. In verband hiermee verzoekt appellante het bestreden besluit te vernietigen, voorzover daarin is bepaald dat uiterlijk op 1 september 2009 met de uitvoering van de sanering dient te worden begonnen en te bepalen dat hiermee uiterlijk 14 juni 2009 dient te worden aangevangen.
2.2.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich na nadere overweging op het standpunt dat uiterlijk op 14 juni 2009 moet worden begonnen met de uitvoering van de sanering. Gelet hierop en nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden vastgehouden aan de datum van 1 september 2009, concludeert de Afdeling dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. Het beroep is in zoverre gegrond.
2.3. Appellante stelt dat in het bestreden besluit geen of onvoldoende aandacht is besteed aan haar bedrijfseconomische belangen als eigenaar van de grond. Uiterlijk in december 2008 zal overleg tussen BP Nederland B.V. en appellante plaatsvinden over mogelijke verlenging van de huurovereenkomst. Volgens appellante is het van essentieel belang dat op dat moment een door verweerder goedgekeurd saneringsplan aanwezig is, waaruit blijkt op welke wijze de sanering zal worden uitgevoerd, hoe lang de geraamde saneringsduur is en of als gevolg van de saneringswerkzaamheden eventuele (tijdelijke) gebruiksbeperkingen worden opgelegd. Deze informatie is volgens appellante tevens nodig om tijdig overleg met derden te kunnen voeren over een eventuele concessie/huurovereenkomst nadat de huurovereenkomst met BP Nederland B.V. is beëindigd. Appellante verzoekt het bestreden besluit in die zin te wijzigen dat daarbij wordt aangegeven dat BP Nederland B.V. ervoor zorg dient te dragen dat, rekening houdend met de wettelijke (beroeps-)termijnen, tijdig een saneringsplan wordt ingediend zodat uiterlijk 14 december 2008 een door verweerder goedgekeurd saneringsplan aanwezig zal zijn.
2.3.1. Verweerder stelt dat voordat wordt gestart met de uitvoering van de sanering een saneringsplan moet worden opgesteld, waarmee verweerder vooraf moet instemmen. Ingevolge het bepaalde in artikel 39, tweede lid, van de Wbb moet verweerder hierover binnen dertien weken na de indiening van het saneringsplan een beslissing nemen. Met inachtneming van de bezwarentermijn van zes weken moet uiterlijk negentien weken voor de datum waarop met de uitvoering van de sanering moet worden begonnen een saneringsplan ter instemming bij verweerder worden ingediend. Verweerder ziet geen aanleiding dit tijdstip af te stemmen op het moment waarop overleg tussen BP Nederland B.V. en appellante plaats zal vinden over mogelijke verlenging van de huurovereenkomst.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat verweerder bij het besluit van 11 maart 2003, zoals gewijzigd bij het bestreden besluit, met toepassing van de artikelen 29 en 37 van de Wbb de ernst en urgentie van een geval van bodemverontreiniging heeft vastgesteld. In deze artikelen noch overigens in de Wbb is steun te vinden voor het standpunt dat in het kader van de toepassing van deze artikelen het moment moet worden vastgesteld waarop een saneringsplan, dat op grond van het bepaalde in artikel 39, tweede lid, van de Wbb de instemming van verweerder behoeft, bij hem moet worden ingediend. Gelet hierop en hetgeen overigens uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder dit tijdstip ten onrechte niet in het bestreden besluit heeft opgenomen. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.4. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover daarbij het tijdstip waarop uiterlijk met de uitvoering van de sanering dient te worden begonnen is bepaald op 1 september 2009. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 9 juli 2003, kenmerk 2003-22870, voorzover daarbij is bepaald dat uiterlijk op 1 september 2009 met de uitvoering van de sanering dient te worden begonnen;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
V. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Zwinkels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004
309.