Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2379

Datum uitspraak2004-01-28
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305450/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 december 2002 heeft het college het door appellant ingestelde administratief beroep tegen de maatregel om hem van het onderwijs uit te sluiten niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 2 juli 2003, verzonden op 4 juli 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

200305450/1. Datum uitspraak: 28 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 2 juli 2003 in het geding tussen: appellant en het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 december 2002 heeft het college het door appellant ingestelde administratief beroep tegen de maatregel om hem van het onderwijs uit te sluiten niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 2 juli 2003, verzonden op 4 juli 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 9 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan het college toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar appellant is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant heeft tijdens de behandeling van zijn hoger beroep ter zitting verklaard dat hem op 29 augustus 2002 de toegang tot het volgen van de colleges van het onderdeel Geïntegreerde Behandeling van Geneesmiddelen (GBG) binnen de faculteit Farmacie is geweigerd. Dit nadat hem eerder reeds te verstaan zou zijn gegeven dat het hem niet was toegestaan genoemde colleges bij te wonen. 2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen procesbelang meer heeft bij het beroep, nu hij sedert eind november 2002 door de faculteit farmacie alsnog in de gelegenheid is gesteld het GBG-onderwijs te volgen. 2.3. Nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van een ander belang dan het belang bij het weer kunnen volgen van GBG-onderwijs, terwijl niet om schadevergoeding is verzocht, volgt daaruit dat de rechtbank terecht en op goede gronden het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004 195-209.