Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2406

Datum uitspraak2004-01-28
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302303/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 september 2000 heeft de raad van de gemeente Waalre (hierna: de raad) een verzoek van appellante om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), afgewezen.


Uitspraak

200302303/1. Datum uitspraak: 28 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 13 maart 2003 in het geding tussen: appellante en de raad van de gemeente Waalre. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 september 2000 heeft de raad van de gemeente Waalre (hierna: de raad) een verzoek van appellante om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2000 herroepen voorzover het betreft het niet vergoeden van inkomensschade, haar een vergoeding toegekend voor tijdelijke inkomensschade tot een bedrag van ƒ 21.450,00/€ 9.733,59 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 1998 tot de dag der uitbetaling, en de bezwaren tegen het niet toekennen van structurele inkomensschade ongegrond verklaard. Een en ander deels in afwijking van het advies van 4 december 2000 van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften. Bij uitspraak van 13 maart 2003, verzonden op 17 maart 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 10 juni 2003 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Roels, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellante is eigenaresse van een snackbar op het adres [locatie] te [plaats]. Zij heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij stelt te lijden ten gevolge van het op 21 januari 1999 in rechte onaantastbaar geworden bestemmingsplan “Centrum Aalst”, op grond waarvan de bouw van het winkelcentrum “Den Hof” mogelijk is geworden. Volgens appellante zijn ten gevolge van de bouw van het winkelcentrum het zicht op de snackbar vanaf de Eindhovenseweg en de parkeerplaatsen in de omgeving van de snackbar verdwenen, waardoor haar klandizie en daarmee haar omzet is afgenomen en de waarde van haar bedrijf is verminderd. 2.2. De raad heeft zich, overeenkomstig de door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) aan hem uitgebrachte adviezen van april 2000 en 8 juni 2001, op het standpunt gesteld dat in planologisch opzicht de nieuwe situatie niet ongunstiger is geworden voor appellante, doch veeleer het tegendeel. Van een blijvende op de voet van artikel 49 van de WRO vergoedbare schade in de vorm van waardevermindering van het object en/of inkomensschade is daarom geen sprake. 2.3. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat - samengevat - het niet denkbeeldig moet worden geacht dat het zicht op de snackbar vanaf de Eindhovenseweg volledig teniet zou zijn gegaan bij realisering van de maximale bebouwingsmogelijkheid zoals geregeld in artikel 6 van de voorschriften behorende bij het uit 1983 daterende bestemmingsplan “Centrum Aalst”. 2.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Centrum Aalst” van 1983 zijn de gronden op de kaart aangeduid als plein I bestemd voor groenvoorzieningen, verhardingen, parkeergelegenheid en bij een plein passende kleine gebouwen, met dien verstande, dat het aantal parkeerplaatsen tenminste 10 en ten hoogste 30 mag bedragen. Ingevolge het tweede lid mogen op of in de in lid 1 bedoelde gronden gebouwen worden opgericht met dien verstande, dat: a. de totale oppervlakte aan gebouwen maximaal 100 m² mag bedragen; b. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen. Tevens mogen worden opgericht andere bouwwerken met een maximale hoogte van 5 m. Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 voor de oprichting van een muziektent met een maximale goothoogte van 5 m. 2.5. Zoals de waarnemend Voorzitter van de voormalige Afdeling rechtspraak heeft overwogen in de achter deze uitspraak aangehechte beschikking van 1 juli 1985 no. R03.85.3346/S5883, bood voornoemd artikel 6 weliswaar de mogelijkheid van bebouwing van het plein voor 100 m², maar strekt gelet op het bepaalde in het tweede lid en mede gezien hetgeen de raad in zijn besluit van 12 juni 1978 heeft overwogen, deze bebouwingsmogelijkheid niet verder dan dat het oprichten van een aantal kleine, kioskachtige gebouwtjes met een totale oppervlakte van maximaal 100 m² is toegestaan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen acht de Afdeling het niet zonder meer aannemelijk dat realisering van die toegestane kleinschalige bebouwing, welke ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften tevens moest passen bij het plein, het zicht op de snackbar vanaf de Eindhovenseweg volledig zou wegnemen. Dat appellante, ondanks het feit dat de snackbar niet meer zichtbaar is vanaf de Eindhovenseweg, niet in een nadeliger positie zou zijn gekomen, omdat de snackbar thans midden in het winkelcentrum van Aalst ligt, acht de Afdeling evenmin aannemelijk. Uit de constatering van de SAOZ dat de snackbar thans is gelegen in een gebied dat na revitalisering daarvan frequenter door het winkelend publiek wordt bezocht, kan niet - zonder een nadere onderbouwing met objectieve gegevens - de conclusie worden getrokken dat daardoor sprake zal zijn van een dusdanige toename van klanten voor de snackbar dat het verlies aan potentiële klanten die vanaf de Eindhovenseweg zicht op de snackbar hadden en daarenboven ook nog het verlies aan vaste en potentiële klanten vanwege de onmogelijkheid om nog vlakbij de snackbar te kunnen parkeren, voldoende wordt gecompenseerd. 2.6. De conclusie is dat de raad ook ten aanzien van de kwestie van het zicht op de snackbar vanaf de Eindhovenseweg niet in redelijkheid op grond van de adviezen van de SAOZ tot het oordeel kon komen dat het nieuwe planologische regime op dit punt niet heeft geleid tot een ongunstiger situatie. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is de beslissing op bezwaar ook op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. 2.7. Het hoger beroep is gegrond. Nu de rechtbank de beslissing op bezwaar reeds heeft vernietigd kan de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Wel zal de raad met inachtneming van hetgeen de Afdeling in deze uitspraak heeft overwogen opnieuw dienen te beslissen. 2.8. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. bevestigt de aangevallen uitspraak; III. veroordeelt de raad van de gemeente Waalre in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Waalre te worden betaald aan appellante; IV. gelast dat de gemeente Waalre aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ramsahai Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004 -401.