
Jurisprudentie
AO2414
Datum uitspraak2004-01-28
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304052/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304052/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 november 2002, kenmerk 02.5252, heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de slacht- en slagerijactiviteiten van [vergunninghouder], gevestigd op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200304052/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2002, kenmerk 02.5252, heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot de slacht- en slagerijactiviteiten van [vergunninghouder], gevestigd op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 mei 2003, verzonden op 14 mei 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2003, aangevuld bij brief van 2 oktober 2002 (lees: 2003) beroep ingesteld.
Bij brief van 21 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2004, waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems en ing. H.J. Richters, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het door [vergunninghouder] zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer uitvoeren van slacht- en slagerijactiviteiten op bovengenoemd perceel. Zij menen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen en stellen dat zij overlast ondervinden ten gevolge van deze activiteiten. Appellanten achten het niet aannemelijk dat binnen afzienbare termijn aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens de Wet milieubeheer zal worden verleend.
2.1.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden. In de considerans van het bestreden besluit overweegt hij dat [vergunninghouder] ter zake van de slacht- en slagerijactiviteiten een aanvraag om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer heeft ingediend en dat op voorhand niet kan worden gesteld dat deze vergunning niet kan worden verleend. Ter zitting heeft verweerder onder verwijzing naar het opgestelde ontwerpbesluit gesteld voornemens te zijn de gevraagde vergunning te verlenen.
2.1.2. Vaststaat, en dit wordt door partijen overigens ook niet betwist, dat de eerdergenoemde slacht- en slagerijactiviteiten ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zonder de daartoe vereiste vergunning krachtens de Wet milieubeheer werden uitgevoerd. Verweerder was dan ook bevoegd daartegen handhavend op te treden.
Uit de stukken blijkt dat [vergunninghouder] op 12 maart 2003 een aanvraag om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer bij verweerder heeft ingediend. Het verhandelde ter zitting geeft de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt stelt dat naar verwachting vergunningverlening mogelijk is. Gelet hierop heeft verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen afzien van handhavend optreden.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Zwinkels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004
309.