
Jurisprudentie
AO2434
Datum uitspraak2004-01-19
Datum gepubliceerd2004-01-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308953/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308953/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 december 2003, kenmerk 03/7968, heeft verweerder aan verzoeker lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd.
Uitspraak
200308953/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2003, kenmerk 03/7968, heeft verweerder aan verzoeker lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2004, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en verweerder, vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], belanghebbende, in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 16 december 2003 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd omdat, in strijd met artikel 6, tweede lid, van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit), veranderingen van de inrichting, betreffende de opslag van kalk, grond, puin of afvalstoffen, door verzoeker niet aan hem zijn gemeld. De dwangsom is vastgesteld op € 450,00 voor iedere dag dat kalk, grond, zand, puin of afvalstoffen worden opgeslagen of grond, zand, puin of afvalstoffen worden aangevoerd op het terrein van de inrichting met als doel deze op te slaan, over te slaan of te verwerken. Aan de last onder dwangsom is een begunstigingstermijn verbonden van drie weken.
2.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat een beperkte opslag van kalk, grond, zand of puingranulaat ingevolge het Besluit is toegestaan. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat de aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn van drie weken onredelijk kort is.
2.3. De Voorzitter stelt vast dat de opslag van kalk, grond, zand of puingranulaat in de inrichting thans een zodanige omvang heeft dat het stallen en onderhouden van motorvoertuigen en landbouwwerktuigen niet als hoofdactiviteit in de inrichting beschouwd kan worden. Derhalve is de inrichting niet uitsluitend of in hoofdzaak bestemd voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen, aanhangwagens of opleggers en is het Besluit, gezien artikel 2, eerste lid, daarvan, niet van toepassing op de inrichting. Voor de inrichting geldt derhalve de krachtens de Wet milieubeheer verleende oprichtingsvergunning van 23 januari 1996. Aangenomen moet worden dat verweerder bedoeld heeft om handhavend op te treden wegens overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer, ingevolge welke het verboden is zonder daartoe verleende vergunning een inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen en in werking te hebben. De Voorzitter gaat er vanuit dat verweerder in zijn beslissing op het door verzoeker tegen het besluit van 16 december 2003 gemaakte bezwaar de grondslag voor zijn handhavend optreden in die zin zal aanpassen. Voorts ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de door verweerder aan de last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn van drie weken te kort is. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om, voorzover het de last onder dwangsom met betrekking tot de aanvoer en opslag van kalk, grond, zand, puin of afvalstoffen op het terrein van de inrichting betreft, een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Bij het besluit van 16 december 2003 heeft verweerder voorts een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 1.1.1. van de bijlage behorende bij het Besluit. De dwangsom is vastgesteld op € 250,00 voor elke keer dat wordt geconstateerd dat het voorschrift wordt overtreden. Gelet op rechtsoverweging 2.3., waarin onder meer is vastgesteld dat het Besluit niet van toepassing is op de inrichting, overweegt de Voorzitter dat geen sprake kan zijn van overtreding van voorschrift 1.1.1. van de bijlage behorende bij het Besluit. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding om het besluit van 16 december 2003, voorzover het de last onder dwangsom met betrekking tot overtreding van voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit betreft, te schorsen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 16 december 2003, kenmerk 03/7968, voorzover het de last onder dwangsom met betrekking tot overtreding van voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer betreft;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,17, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Heeze-Leende te worden betaald aan verzoeker;
IV. gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2004
312-431.