Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2439

Datum uitspraak2004-01-22
Datum gepubliceerd2004-01-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304880/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Hoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2002, het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening Westerblokker 1981" vastgesteld.


Uitspraak

200304880/2. Datum uitspraak:22 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: 1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Hoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2002, het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening Westerblokker 1981" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 mei 2003, kenmerk 2002-41754, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan Tegen dit besluit hebben [verzoekers sub 1] bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, en [verzoekers sub 2] bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, hebben [verzoekers sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2003, hebben [verzoekers sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 december 2003, waar [verzoekers sub 1], in de persoon van [naam een der verzoekers], [verzoekers sub 2], in de personen van [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door G.R.M. Koopman en A.J. van der Lee, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met maximaal 18 woningen gericht op zelfstandige huisvesting van ouderen. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van het besluit van verweerder van 29 januari 2002, kenmerk 2001-25941, waarbij goedkeuring was onthouden aan het oorspronkelijke bestemmingsplan. Het beroep, dat tegen dit besluit is ingesteld, is bij uitspraak van 19 maart 2003, no. 200202102/1, gegrond verklaard en heeft geleid tot vernietiging van dat besluit. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak bij besluit van 6 mei 2003, kenmerk 2003-11329, opnieuw over het bestemmingsplan beslist en wederom goedkeuring daaraan onthouden. De gemeenteraad heeft het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan vastgesteld ter voldoening aan artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte het plan heeft goedgekeurd. Zij verzoeken het goedkeuringsbesluit bij wege van een voorlopige voorziening te schorsen. 2.4. Verzoekers stellen onder meer dat het plan in strijd is met de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan De Linten. Zij menen dat verweerder ten onrechte uitgaat van een voormalig dorpslint en dat de in het plan voorziene bebouwing te massaal is ten opzichte van de bebouwing in de omgeving. Het geledingsvoorschrift biedt naar hun mening geen garantie dat niet één bouwmassa zal ontstaan. Daarnaast stellen verzoekers dat het plan woningen voorschrijft bestaande uit drie verdiepingen. Dergelijke woningen achten zij niet geschikt voor senioren. 2.5. Verweerder heeft geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden. Hij stelt dat de in het plan voorziene bebouwing vanwege het in de planvoorschriften opgenomen geledingsvoorschrift een zodanige maat en schaal bereikt dat deze past in en zich goed verhoudt tot de voormalige lintbebouwing van Westerblokker. Om het lint te beschermen wordt een relatief beperkt bouwvolume aan de kant van het lint gemaakt en wordt het grootste bouwvolume voornamelijk naar achteren gebouwd, aldus verweerder. Daarnaast ligt het plangebied in een meer verdicht deel van het voormalige lint waarin ook wat forsere gebouwen aanwezig zijn. 2.6. Zoals uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, is het bestemmingsplan opgesteld om te voldoen aan de vraag naar ouderenhuisvesting. Het bouwvlak is blijkens de plankaart ongeveer 25 bij 45 meter. De goothoogte respectievelijk de bouwhoogte zijn ingevolge artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften maximaal 6 respectievelijk 10 meter. Deze maten kunnen na vrijstelling met 10% worden vergroot. Voorts zal het in het plan voorziene gebouw in twee bouwlagen met daarboven een kap(verdieping) worden gebouwd. De Voorzitter leidt hieruit af dat het plan grootschalige bebouwing mogelijk maakt. De in de omgeving aanwezige bebouwing daarentegen bestaat grotendeels, zoals onder andere blijkt uit het beeldkwaliteitplan De Linten, uit woningen met één of twee bouwlagen met zadeldak en wordt gekarakteriseerd door kleinschaligheid. Voorts is in het beeldkwaliteitplan vermeld dat het tot aandachtsgebied benoemde gedeelte van de Westerblokker, waarvan het plangebied deel uitmaakt, voor enige transformatie vatbaar is, waarbij de nadruk dient te liggen op het behouden van het dorpskarakter van het verstedelijkte lintdeel, door de kleinschaligheid en de diversiteit te respecteren. Grootschalige bebouwing dient te worden voorkomen. Gelet op het karakter van de omgeving betwijfelt de Voorzitter of de in het plan voorziene bebouwing daarbij past. Hierbij betrekt de Voorzitter dat hij vooralsnog niet is overtuigd dat het in artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften opgenomen geledingsvoorschrift voldoende waarborgen biedt dat de in het plan voorziene bebouwing een zodanige geleding zal krijgen dat deze geen afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. In vorenstaand verband heeft verweerder de Voorzitter er niet van overtuigd dat het belang van seniorenhuisvesting desalniettemin zwaarder heeft moeten wegen dan het belang van het behoud van het karakter van de omgeving. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de in het plan voorziene omvang van de bebouwing, mede in aanmerking genomen dat de woningen zullen bestaan uit drie verdiepingen, noodzakelijk is ten behoeve van seniorenhuisvesting. Het uiteindelijke antwoord op de vraag of bovenbeschreven situatie leidt tot het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening vergt nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. De Voorzitter acht het gewenst de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening te verzoeken een deskundigenbericht terzake uit te brengen. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen die kunnen ontstaan door het in werking treden van het goedkeuringsbesluit, ziet de Voorzitter aanleiding het besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. 2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 6 mei 2003, kenmerk 2002-41754; II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 725,74; dit bedrag dient door de provincie Noord-Holland als volgt te worden betaald aan: 1. [verzoekers sub 1] € 362,87, waarvan een bedrag van € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; 2. [verzoekers sub 2] € 40,87; III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00 voor ieder afzonderlijk) vergoedt. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Neuwahl Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2004 280-409.