Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2441

Datum uitspraak2004-01-29
Datum gepubliceerd2004-03-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/05745
Statusgepubliceerd


Indicatie

WOZ-beschikking is genomen ten name van de eigenaar op ingangsdatum waardebeschikkingen. Deze heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Bij de uitspraak op het bezwaar is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar. Nieuwe eigenaar heeft geen nieuwe WOZ-beschikking gevraagd, maar maakt ook bezwaar tegen WOZ-beschikking vorige eigenaar. Ingevolge artikel 30, eerste lid van de Wet WOZ, in verbinding met artikel 23, eerste lid, Awr kan de nieuwe eigenaar niet bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking van de vorige eigenaar. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, in verbinding met artikel 26b Awr, kan de nieuwe eigenaar daardoor ook niet in beroep komen. Beroep niet-ontvankelijk. Doordat belanghebbende niet een nieuwe WOZ-beschikking ingevolge artikel 26, eerste lid, Wet WOZ heeft gevraagd, kan het door hem ingediende bezwaar niet als een prematuur bezwaar tegen de nieuwe WOZ-beschikking worden aangemerkt.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Q en Y te Z, belanghebbenden, tegen vier uitspraken met dagtekening 8 augustus 2002 ten name van A te R, van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, betreffende vier beschikkingen ten name van A te R waarbij de waarden van de onroerende zaken A-straat 1-H, A-straat 1-1, A-straat 1-2 en A-straat 1-3 alle te Z zijn vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Het beroep is behandeld ter zitting van 15 januari 2004. Beslissing Het Hof: - verklaart belanghebbenden niet ontvankelijk in hun beroep; en - gelast de griffier het betaalde griffierecht ad € 29 aan belanghebbende terug te betalen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak. Gronden 1. Belanghebbenden zijn sinds 2 februari 2001 gezamenlijk eigenaar van het pand waarin gelegen de onroerende zaken in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) A-straat 1-H, A-straat 1-1, A-straat 1-2 en A-straat 1-3 alle te Z (hierna: de objecten). Bij beschikkingen met dagtekening 16 april 2001 (hierna: de WOZ-beschikkingen) heeft verweerder de waarden van de objecten naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 114.806, respectievelijk € 116.621, € 116.621 en € 116.621. De beschikkingen zijn ten name van de eigenaar van de objecten op de ingangsdatum van de waardebeschikkingen, A te R, gesteld. Genoemde A heeft bezwaar ingediend tegen de WOZ-beschikkingen. Met dagtekening 8 augustus 2002 heeft verweerder uitspraak gedaan op dit bezwaarschrift. De uitspraken zijn ten name van genoemde A gesteld. 2. Belanghebbenden hebben op 7 mei 2001 een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikkingen ten name van A ingediend. Verweerder heeft dit bezwaarschrift niet in behandeling genomen omdat ten name van belanghebbenden geen beschikking was genomen. 3. Belanghebbenden hebben op 17 september 2002 beroep ingediend tegen de uitspraken op het bezwaar ten name van A. 4. Ingevolge artikel 30, eerste lid van de Wet WOZ, in verbinding met artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) heeft degene te wiens aanzien ingevolge de Wet WOZ een WOZ-beschikking is genomen, de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen. Vast staat dat op 7 mei 2001 ten aanzien van belanghebbenden geen WOZ-beschikkingen met betrekking tot de objecten waren genomen. Alsdan hebben belanghebbenden geen mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen tegen de WOZ-beschikkingen. Het op 7 mei 2001 door verweerder van belanghebbenden ontvangen stuk kan hierdoor niet als een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikkingen worden aangemerkt. 5. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, in verbinding met artikel 26b Awr, kan beroep worden ingesteld door de belanghebbende die op grond van artikel 23 van deze wet bevoegd was een bezwaarschrift in te dienen. Nu belanghebbenden niet bevoegd waren bezwaarschriften tegen de WOZ-beschikkingen in te dienen, en ten hunnen aanzien geen uitspraak op bezwaar is gedaan, staat voor belanghebbenden de mogelijkheid van beroep bij de belastingrechter ten aanzien van de WOZ-beschikkingen niet open. 6. Op grond van het vorenoverwogene zijn belanghebbenden niet ontvankelijk in hun beroep. 7. Belanghebbenden hebben nog gesteld dat het bezwaarschrift van 7 mei 2001 moet worden aangemerkt als een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift tegen de te hunnen namen te nemen WOZ-beschikkingen en dat het onderhavige beroepschrift moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet binnen de gestelde termijn doen van uitspraak op dat bezwaarschrift. Ten name van belanghebbenden was - naar uit de stukken blijkt - in elk geval op 21 januari 2003 nog geen beschikking genomen. Uitgaande van belanghebbendes stellingen had verweerder de behandeling van het bezwaarschrift kunnen aanhouden tot het begin van de termijn, dus in elk geval tot na 21 januari 2003. Een redelijke wetstoepassing brengt naar 's Hofs oordeel mee dat de termijn van een jaar voor het doen van uitspraak (artikel 7:10 van de Awb in verbinding met artikel 25 van de Awr) niet eerder dan dat moment aanvangt. Ten tijde van de indiening van het beroepschrift (17 september 2002) was deze termijn nog niet verstreken. Ook in dat geval zijn belanghebbenden niet ontvankelijk in hun beroep. De uitspraak is vastgesteld op 29 januari 2004 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Wier als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.