Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2445

Datum uitspraak2004-01-19
Datum gepubliceerd2004-01-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306885/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Arnhem het bestemmingsplan "Buitengebied Arnhem-Noord" vastgesteld.


Uitspraak

200306885/2. Datum uitspraak: 19 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: de vereniging "Vereniging voor Natuur en Milieueducatie", afdeling Arnhem, gevestigd te Arnhem, verzoekster, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Arnhem het bestemmingsplan "Buitengebied Arnhem-Noord" vastgesteld. Bij besluit van 23 september 2003, no. RE2003.2653, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 19 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 19 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad van Arnhem mr. A.G.A.M. Meijers en mr. drs. A.W. Bekamp, ambtenaren bij de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan bevat een nieuwe planologische regeling voor het buitengebied van Arnhem. In artikel 2.9, derde lid, en artikel 2.10, derde lid, van de planvoorschriften is een vrijstellingsregeling opgenomen voor het plaatsen van lichtmasten tot 15 meter bij tennisbanen en terreinen van hondensportverenigingen. Verweerder heeft het plan op dit onderdeel goedgekeurd. 2.3. Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met legalisering van de bestaande lichtmasten bij tennisvereniging Schaarsbergen. Verder vreest zij dat hier op grond van het plan nieuwe lichtmasten zullen worden opgericht. Volgens verzoekster is dergelijke verlichting schadelijk voor de nachtelijke migratie van fauna tussen nabijgelegen natuurgebieden. Hetzelfde geldt volgens verzoekster voor de verlichting bij hondensportverenigingen. Verder verzet zij zich tegen de aanwezigheid van hondensportvereniging “Nieuwenhuis”. Volgens verzoekster hoort een desbetreffende activiteit niet thuis in het buitengebied. Verzoekster vraagt om schorsing van het bestreden besluit op deze onderdelen. 2.4. De Voorzitter overweegt het volgende. Uit de stukken blijkt dat het verzoek deels betrekking heeft op bestaande lichtmasten bij tennisvereniging Schaarsbergen. Met schorsing van het goedkeuringsbesluit op dit onderdeel kan niet worden bereikt dat deze lichtmasten worden verwijderd. De Voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om het verzoek op dit punt in te willigen. Voorts heeft het verzoek betrekking op mogelijk nog op te richten lichtmasten. Ter zitting is gebleken dat er geen voornemens zijn om bij de tennisvereniging dan wel de hondensportvereniging nieuwe lichtmasten te plaatsen. Ook in zoverre ziet de Voorzitter geen grond voor toewijzing van het verzoek. Wat betreft hondensportvereniging “Nieuwenhuis” blijkt uit de stukken dat dit een bestaande vereniging is die reeds in het vorige bestemmingsplan voorkwam. Schorsing van het bestreden besluit op dit punt kan het door verzoekster gewenste resultaat, namelijk beëindiging van de activiteiten ter plaatse, niet bewerkstellingen. De Voorzitter ziet ook in zoverre geen grond voor schorsing van het bestreden besluit. 2.5. Gelet op het voorgaande wijst de Voorzitter het verzoek af. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Nollen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2004 332.