Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2523

Datum uitspraak2003-12-24
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/1841 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schattingsbesluit. Passende functie. Afwijkende arbeidstijden. Toeslag.


Uitspraak

02/1841 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 25 september 2000 heeft appellant geweigerd aan gedaagde een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat gedaagde na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken met ingang van 27 september 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 7 februari 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 25 september 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 26 februari 2002 (reg.nr. AWB 01/431 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit (op bezwaar) te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Voorts heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de door gedaagde gemaakte proceskosten en verstaan dat appellant het griffierecht aan gedaagde vergoedt. Appellant heeft tegen die uitspraak op bij beroepschrift vermelde gronden hoger beroep ingesteld. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 november 2003, waar namens appellant is verschenen mr. M.A.L. Hermans-de Jong, werkzaam bij het Uwv, terwijl voor gedaagde is verschenen mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond. II. MOTIVERING Gedaagde, sedert 25 mei 1999 via uitzendbureau Start B.V. werkzaam bij Rank Xerox, viel op 29 september 1999 uit voor zijn werk wegens nierstenen en klachten aan zijn linkerarm en -been als gevolg van botaangroei. Na ommekomst van de zogeheten wachttijd van 52 weken is gedaagde bij het besluit van 25 september 2000 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de WAO. Dit besluit berust op onderzoek door de verzekeringsarts E. Goossens en de arbeids- deskundige G. van der Velden. Laatstgenoemde heeft, rekening houdende met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, een aantal functies geselecteerd waarmee gedaagde een zodanig loon kan verdienen dat een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15% resteert. Bij het bestreden besluit heeft appellant zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling overwogen geen aanleiding te zien de door de (bezwaar)verzekeringarts van appellant bij gedaagde vastgestelde medische beperkingen voor onjuist te houden. Wat betreft de arbeidskundige kant van de litigieuze schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant ten onrechte de functies van assemblagemedewerker (met FB-code 8364) en chauffeur/besteller (met FB-code 9855) aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. Uitgaande van de resterende functies bedraagt het verlies aan verdiencapaciteit 16,6%, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Appellant heeft in hoger beroep alleen het oordeel van de rechtbank bestreden dat de voornoemde functie van chauffeur/ besteller niet zonder meer passend is te achten omdat daarbij sprake is van afwijkende arbeidstijden als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder f, van het toepasselijke Schattingsbesluit van 8 juli 2000, Staatsblad 2000, 307, met als datum van inwerkingtreding 26 juli 2000. Met verwijzing naar de tekst en de toelichting van dit Schattingsbesluit stelt appellant zich op het standpunt dat artikel 9, aanhef en sub f en g, van dit besluit niet aan de selectie van functies met wisselende arbeidstijden in de weg staat, indien in de vaststelling van het maatmaninkomen toeslagen in verband met afwijkende arbeidstijden zijn meegenomen. Nu gedaagde voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid werkzaam was als assemblagemonteur in tweeploegendienst en bij de vaststelling van het maatmaninkomen rekening is gehouden met een ploegentoeslag kan de functie van chauffeur/besteller naar het oordeel van appellant bij de bepaling van de resterende verdiencapaciteit worden betrokken, hetgeen resulteert in een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 15. Gedaagdes gemachtigde heeft daartegen geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de hierboven weergegeven arbeidskundige grief overweegt de Raad allereerst dat de tekst van het bepaalde in artikel 9, sub f, van het hier toepasselijke Schattingsbesluit, behoudens een kleine tekstuele aanpassing zonder inhoudelijke betekenis, identiek is aan de hierna volgende tekst van artikel 2, sub f, van het Schattingsbesluit van 5 augustus 1994, Staatsblad 1994, 596, met als datum van inwerkingtreding 10 augustus 1994: "bij de toepassing van onderdeel a blijven functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden buiten beschouwing, tenzij deze toeslagen wel zijn meegenomen bij de vaststelling van het maatmaninkomen;" In zijn uitspraak van 25 augustus 1998, gepubliceerd in USZ 1998/275, heeft de Raad overwogen dat een toeslag voor het werken in nachtdienst kan worden aangemerkt als een toeslag voor afwijkende arbeidstijden als hierboven bedoeld. In lijn met deze uitspraak is de Raad van oordeel dat de ploegendiensttoeslag, die bij de berekening van het maatman- inkomen van gedaagde is betrokken, evenzeer dient te worden aangemerkt als een toeslag voor afwijkende arbeidstijden. Dit heeft tot gevolg dat de functie van chauffeur/besteller met een toeslag voor afwijkende arbeidstijden wel aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd en dat de mate van arbeidsongeschiktheid met inachtneming van die functie onveranderd minder dan 15% bedraagt. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidend beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. Ch.J.G. Olde Kalter als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003. (get.) Ch. van Voorst. (get.) J.W.P. van der Hoeven.