Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2606

Datum uitspraak2004-01-29
Datum gepubliceerd2004-01-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers13/2004 JJ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Berger vordert nakoming van afspraken met - de voorgangster van - de politie Noord-Holland-Noord. De vordering wordt toegewezen, hetgeen erop neerkomt dat de politie de desbetreffende Berger moet inschakelen voor alle zich voordoende bergingen van auto's in een bepaalde regio.


Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR KG nummer: 13/2004 JJ Uitspraak: 29 januari 2004 De voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van: de vennootschap onder firma BERGINGSBEDRIJF FIRMA [eiseres], gevestigd en kantoorhoudende te Hem, gemeente Venhuizen, EISERES IN KORT GEDING, procureur mr. H.R.M. Jenné, advocaat mr. W. Sluiter te Leiden, tegen: de krachtens artikel 21 van de Politiewet 1993 rechtspersoonlijkheid bezittende REGIO-POLITIE NOORD-HOLLAND-NOORD, zetelende te Alkmaar, GEDAAGDE IN KORT GEDING, procureur mr. H.B. de Regt, advocaat mr. I.J. van den Berge te Zwolle. Partijen worden hierna ook aangeduid als [eiseres] en De Regiopolitie. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Ter terechtzitting van 21 januari 2004 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Regiopolitie heeft de vordering bestreden. Daarbij heeft zij een conclusie van antwoord genomen. Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden pleitnotities en van de zijde van [eiseres] de originele dagvaarding, overgelegd en vonnis gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK 1. De uitgangspunten 1.1. [eiseres] is een bedrijf dat zich reeds sedert de jaren zeventig toelegt op het takelen en bergen van voertuigen. 1.2. De Regiopolitie is gevestigd in de regio Noord-Holland-Noord, waarvan de zetel is gesitueerd te Alkmaar. 1.3. In het verleden, dat wil zeggen vóór 1 december 2002, kreeg [eiseres] meldingen voor het wegslepen van voertuigen veelal van individuele politieagenten en van de meldkamer van de politie. 1.4. Op een als "Afspraken gemaakt tussen [eiseres] Berging te Hem en de politie WFO" aangeduid bescheid gedateerd 22 juni 1999 zijn, puntsgewijs, kennelijke afspraken verwoord die [eiseres] heeft gemaakt met [hoofd basiszorgpolitie], destijds hoofd basispolitiezorg en vertegenwoordigend de politie Westfriesland Oost (WFO), die de desbetreffende afspraken op 5 juli 1999 voor akkoord ondertekende. In het stuk is onder meer het volgende opgenomen: "(-) a. [eiseres] brengt de politie voor het bergen en stallen van voertuigen geen kosten in rekening, ook als dit betreft: - een verzoek of opdracht van de politie; - een ongevalsvoertuig; - een onverzekerd voertuig; - een voertuig dat op technische gebreken moet worden onderzocht; (-) b. [eiseres] is het enige bergingsbedrijf dat door de Politie West-Friesland-Oost wordt ingeschakeld ten behoeve van bergingswerkzaamheden, tenzij dit strijdig is met de afspraken die met de overkoepelende bergingsorganisaties zijn gemaakt (Rood bergt ongevalsvoertuigen in de gemeenten Medemblik, Noorder-Koggenland en Wervershoof)". WFO was een onderdeel van de politieregio en zij bestaat sedert 1 januari 2001 niet meer als afzonderlijke regio. 1.5. In Nederland zijn thans negen zogenaamde alarmcentrales actief die zich in opdracht van verzekeraars bezig houden met het doen bergen en veiligstellen van bij ongevallen betrokken of anderszins gestrande voertuigen. Alle in Nederland werkzame verzekeraars op het terrein van personenautoverzekeringen zijn bij een van deze alarmcentrales aangesloten. Een overgroot deel van de ongeveer 250 bergingsbedrijven in Nederland zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Bergingsspecialisten (VBS). 1.6. Vóór 1998 sloten de alarmcentrales, die Nederland in rayons hadden verdeeld, voor takel- en bergingswerkzaamheden in de desbetreffende rayons met de individuele leden exclusieve standaardcontracten af. De regeling had zowel betrekking op de zogenaamde eerste berging (het vrijmaken van de rijbaan en het afvoeren van het voertuig naar een veilige plaats) als op de tweede berging (transport van die veilige plaats naar de uiteindelijke bestemming, meestal een schadeherstelbedrijf). 1.7. Tegen deze marktverdeling zijn bezwaren van mededingingsrechtelijke aard gerezen. Vervolgens hebben acht van de negen centrales samen met Rijkswaterstaat een nieuw systeem ontworpen en de Stichting Incident Management Nederland (SIMN) opgericht. In het nieuwe systeem hoeft de politie niet meer eerst naar de plaats van het ongeval te gaan om poolshoogte te nemen, kenteken te controleren en vervolgens de alarmcentrale in te schakelen waarna de opdracht bij de berger terecht komt. In plaats daarvan wordt een ongeval onmiddellijk doorgegeven aan het centrale meldpunt van de SIMN, die meteen een berger verzoekt uit te rijden en pas daarna uitzoekt welke alarmcentrale voor de betrokken voertuigen verantwoordelijk is. 1.8. De SIMN heeft daartoe het Bergingsregeling Incident Management (BIM) opgesteld. Het gaat daarbij om eerste bergingen zowel op het hoofdwegennet als op het onderliggende wegennet. De kern van het BIM wordt gevormd door een systeem van centrale rayonering, waarbij de Nederlandse markt voor eerste bergingen is onderverdeeld in ongeveer 200 rayons en de aanstelling van één berger per een of meer rayons. Een dergelijke aanstelling heeft, nadat aanbestedingsprocedures waren doorlopen, plaatsgevonden op 1 december 1999 en op 1 december 2002, beide keren voor een periode van drie jaren. 1.9. [eiseres] had sedert eind jaren tachtig een overeenkomst met de Verzekeraarshulpdienst; later, vanaf 1997, met VHD Facilitair B.V en weer later, vanaf 1 december 1999, met de SIMN. In dat kader verrichtte [eiseres] eerste bergingen in het zogenaamd rayon 121 te Noord-Holland, dat gedeeltelijk overlapt met het gebied van het voormalige district WFO. Voor de nieuwe driejarenperiode, 2002-2005, had [eiseres] wel ingetekend, doch niet zij, maar een andere berger - de firma Hoogwout - werd door de SIMN gecontracteerd. 1.10. Bij besluit van 30 maart 1999 heeft de directeur- generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) ten aanzien van het BIM op de voet van artikel 17 Mededingingswet (Mw) ontheffing verleend van het verbod op het maken van mededingingsbeperkende afspraken. 1.11. Bij besluit van 18 maart 2003 heeft de directeur-generaal van de Nma die ontheffing met ingang van 1 juli 2003 ingetrokken voorzover het BIM betrekking heeft op eerste bergingen die plaatsvinden op het onderliggende wegennet. 1.12. [eiseres] heeft vervolgens contact gezocht met de politie-instanties in welk kader De Regiopolitie aan [eiseres] een brief zond waarin zij, De Regiopolitie, uiteen zet dat zij de door de SIMN gerayonneerde berger dan wel het CMI (Centraal Meldpunt Incidenteel Management) voor eerste bergingen zal - laten - bellen. De regiopolitie verwijst daartoe naar landelijke beleidsafspraken waarvan zij stelt die na te willen komen. De gezamenlijke politiekorpsen hadden afgesproken dat zij in geval van bergingen op het onderliggende wegennet met ingang van 5 augustus 2003 een nieuw uniform beleid zouden voeren, dat erop neer komt dat de politie alleen dan zelf een berger aanwijst als het om een politiesleep gaat en dat in overige gevallen de melding van een bergingsopdracht wordt doorgegeven aan de SIMN, dat vervolgens een berger inschakelt. In de praktijk betreft dat per definitie nog steeds de door de SIMN gerayoneerde berger. 1.13. Een en ander komt er op neer dat [eiseres] sedert december 2002, het einde van zijn contractsperiode met het SIMN, geen opdrachten voor eerste bergingen meer krijgt en nauwelijks nog opdrachten voor zogenaamde politieslepen, de slepen op last van de politie waar de verzekeraars buiten staan. 1.14. Inmiddels is in hoogste instantie (HR 16 januari 2004, nr. Co2/317HR) beslist, zakelijk weergegeven, dat de rayonregeling geen exclusiviteit inhoudt, dat andere bergers aan hun overeenkomst met de SIMN geen rechten jegens derden kunnen ontlenen en voorts dat er geen wettelijke regeling is die niet-gecontracteerde bergers verbiedt om, buiten de SIMN om, rechtstreeks met gestrande automobilisten bergingsovereenkomsten te sluiten. 2. De vordering en de standpunten van partijen 2.1. [eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, nakoming van de door hem als overeenkomst aangemerkte afspraken van 22 juni 1999, onder verbeurte van een dwangsom. 2.2. Volgens [eiseres] is op die datum, dan wel op 5 juli 1999, de dag van de ondertekening namens de WFO, een overeenkomst betreffende de bergingsactiviteiten tot stand gekomen tussen hem en de WFO. De Regiopolitie dient die overeenkomst volgens [eiseres] na te komen nu de WFO in de politieregio Noord-Holland-Noord is opgegaan. 2.3. De Regiopolitie heeft de vordering gemotiveerd bestreden. 2.4. Partijen hebben hun standpunten over en weer nader uiteengezet onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voorzover nodig voor de beslissing wordt hierna daarop afzonderlijk en uitdrukkelijk ingegaan. 3. De gronden van de beslissing 3.1. De Regiopolitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] daartoe stellende dat spoedeisend belang aan haar zijde ontbreekt, niet zozeer vanwege het feit dat [eiseres] sedert december 2002 inkomsten derft - dat erkent De Regiopolitie wel - doch om het feit dat [eiseres] geen enkele feitelijk relevant verschil tussen de situatie eind december 2002 en de situatie van nu heeft aangevoerd. Volgens De Regiopolitie had [eiseres] indertijd kennelijk geen spoedeisend belang omdat zij toen geen actie ondernam en daarom heeft zij dat volgens De Regiopolitie nu ook niet. [eiseres] heeft daar tegenover gesteld dat zij aanvankelijk, door de afgifte van de ontheffing van de directeur-generaal van de Nma, in de veronderstelling verkeerde dat zij niets tegen de samenwerking tussen de Regiopolitie en de SIMN kon ondernemen, maar dat zij, toen die ontheffing op 18 maart 2003 ingaande 1 juli 2003 werd ingetrokken, stappen heeft ondernomen om (wederom) bergingsopdrachten te ontvangen. Die stelling van [eiseres] komt plausibel voor, mede doordat vast staat dat er daarna verscheidene contacten zijn geweest tussen [eiseres] enerzijds en De Regiopolitie anderzijds. De omstandigheid dat [eiseres] zich pas uitdrukkelijk op de afspraken van 22 juni 1999 heeft beroepen in oktober 2003 nadat zij was voorzien van rechtskundige bijstand doet daaraan niet af. Het belang van [eiseres], namelijk dat zij door de aanmerkelijke achteruitgang in omzet in zakelijk opzicht in problemen komt, kan dan ook thans nog als voldoende spoedeisend worden aangemerkt. 3.2. De Regiopolitie bestrijdt dat het bescheid van 22 juni 1999 een overeenkomst betreft, laat staan een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens De Regiopolitie betreft het slechts een logistieke uitwerking van de gang van zaken met betrekking tot uitsluitend politieslepen. In dat kader heeft De Politieregio tevens betoogd dat zij ook helemaal geen recht kon verlenen tot het verrichten van eerste bergingen omdat niet zij, maar de desbetreffende verzekeraar, opdrachtgever van dergelijke bergingen is. Verder is volgens haar de overeenkomst - als daar al van zou worden uitgegaan - gesloten met de WFO en niet met haar, De Regiopolitie, en stelt zij dat bovendien [hoofd basiszorgpolitie], als hoofd basispolitiezorg, niet bevoegd was overeenkomsten te sluiten namens De Regiopolitie. 3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan ten aanzien van het bescheid van 22 juni 1999, op 5 juli 1999 door [hoofd basiszorgpolitie] namens de WFO getekend, wel van een geldige overeenkomst tussen [eiseres] en de WFO worden uitgegaan. Het bescheid is gedateerd en uitdrukkelijk aangeduid als "Afspraken gemaakt tussen [eiseres] Berging te Hem en de politie WFO." Verder kan uit de aard en uit het onderliggend verband van de verschillende bepalingen niet worden aangenomen dat het (uitsluitend) om logistieke voorzieningen gaat. De zinsnede "[eiseres] is het enige bergingsbedrijf dat door de Politie West-Friesland-Oost wordt ingeschakeld ten behoeve van bergingen(-)." wijst daar immers niet op. Ook de bepalingen met betrekking tot de kosten wijzen eerder in de richting van een tegenprestatie voor door [eiseres] toegekende rechten tegen door de WFO verkregen financieel voordeel, in die zin dat [eiseres] bepaalde (stallings)kosten niet in rekening zou brengen. Aan een dergelijke afspraak kan niet anders dan een verbintenisscheppend karakter worden toegekend. 3.4. Aan de gestelde onbevoegdheid van [hoofd basiszorgpolitie] kan worden voorbijgegaan, nu De Regiopolitie de overeenkomst met [eiseres], in ieder geval tot 1 december 2002, daadwerkelijk heeft uitgevoerd en derhalve is nagekomen. Ter zitting heeft De Regiopolitie nog verklaard dat, ondanks het bestaan van een centrale meldpost, De Regiopolitie rechtstreeks contact met [eiseres] Opnam voor bergingen in de onderhavige regio. Uit het feit dat de WFO in De Regiopolitie is opgegaan volgt dat laatstgenoemde voor [eiseres] als wederpartij terzake geldt, althans wat betreft het gebied zoals dat indertijd door de WFO werd gecontroleerd. 3.5. Omdat in de desbetreffende afspraken geen onderscheid word gemaakt tussen politiesleep en eerste bergingen of een beperking wordt opgenomen wat dat laatste betreft, moet ervan worden uitgegaan dat in de term "bergingswerkzaamheden" beide verrichtingen zijn begrepen. Die, door [eiseres] genomen, gevolgtrekking komt ook niet gekunsteld voor. Gelet op hetgeen partijen daaromtrent over en weer hebben gesteld is aannemelijk geworden dat het in die periode feitelijk zo was dat de individuele politieman [eiseres] waarschuwde bij een "sleepgeval", dus ongeacht of dit een politiesleep was of de vraag wie uiteindelijk de kosten zou dragen. Dat laatste was een zorg van [eiseres], die kennelijk en in overeenstemming met de tekst van de overeenkomst bij eerste bergingen de verzekeraar en niet de Regiopolitie benaderde voor de financiële afwikkeling. De stelling van De Regiopolitie inhoudende dat zij geen opdracht zou kunnen geven voor eerste bergingen wordt dan ook verworpen. 3.6. Verder heeft De Regiopolitie nog betoogd dat [eiseres] met haar overeenkomst van december 1999 met de SIMN en de hernieuwde inschrijving voor de periode 2002/2005 feitelijk afstand deed van haar eventuele rechten ingevolge de afspraken van 22 juni 1999 en dat zij, zo daar al niet van uit moet worden gegaan, in ieder geval zelf in de veronderstelling verkeerde dat eerste bergingen niet in de afspraken met het WFO waren begrepen. Ook dat standpunt wordt verworpen. Niet valt in te zien waarom de desbetreffende overeenkomsten niet naast elkaar zouden kunnen bestaan. In ieder geval blijkt niet uit de tekst van een der contracten dat in enige zin afstand wordt gedaan van andere overeenkomsten terzake de berging. Voorts is wat dat onderdeel betreft het probleem van naast elkaar bestaande overeenkomsten door de uitkomst van de uitspraak zoals hiervoor onder 1.14 weergegeven en waarin exclusiviteit uitdrukkelijk werd verworpen in feite uit de wereld geholpen. 3.7. Voorts heeft De Regiopolitie nog aangevoerd dat [eiseres] afstand zou hebben gedaan van haar rechten inzake de politiesleep, hetgeen zou zijn verwoord door [collega-berger], een collega-berger van [eiseres]. [Eiseres] heeft zulks gemotiveerd bestreden ter ondersteuning waarvan zij een op schrift gestelde verklaring van [collega-berger] voornoemd heeft overgelegd. De Regiopolitie heeft vervolgens haar stelling in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt. 3.8. Het voren overwogene komt erop neer dat De Regiopolitie de overeenkomst met [eiseres] zoals die is vastgelegd op 22 juni 1999 en is bevestigd op 5 juli 1999 dient na te komen. Nu een einddatum wat betreft de duur van de overeenkomst ontbreekt en vastgesteld kan worden dat een uitdrukkelijke opzegging door zowel [eiseres] als De Regiopolitie niet heeft plaatsgevonden, moet vooralsnog worden uitgegaan van een looptijd van onbepaalde duur. Om reden dat de overeenkomst eveneens geen beperkingen kent ten aanzien van de onderliggende en/of hoofdwegennet, moet ervan worden uitgegaan dat zij op beide wegennetten toepasselijk is. 3.9. De vordering zal dan ook worden toegewezen echter op de beperkte wijze als hierna gemeld. Het opleggen van een dwangsom zal achterwege blijven. Van een instelling als De regiopolitie mag worden verwacht dat zij, gelijk zij overigens ook zelf heeft betoogd, in navolging van (andere) overheidsinstellingen een rechterlijke uitspraak onverwijld opvolgt. 3.10. De Regiopolitie zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. DE BESLISSING De voorzieningenrechter: - gebiedt De Regiopolitie om met ingang van vierentwintig uren na betekening van dit vonnis de overeenkomst van 22 juni 1999/5 juli 1999 met [eiseres] onverkort en volledig na te komen en wel aldus dat De Regiopolitie voor alle zich aandienende takel- en bergingswerkzaamheden in de voormalige politieregio West-Friesland-Oost, zowel op het hoofd- als het onderliggende wegennet, [eiseres] inschakelt op de wijze, voorwaarden en condities voorzien, respectievelijk vervat, in genoemde overeenkomst, een en ander totdat op enige reguliere wijze de overeenkomst zal zijn beëindigd; - veroordeelt De Regiopolitie in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op 205,- euro aan verschotten en op 704,- euro aan salaris van de procureur; - verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; - weigert de meer of anders gevorderde voorziening. Gewezen door mr. L.J.L. Koster, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2004 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier.