Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2801

Datum uitspraak2004-01-29
Datum gepubliceerd2004-02-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers594/2003 GDW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge artikel 34, eerste lid juncto artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet, hierna: GDW, kunnen slechts gerechtsdeurwaarders, waaronder in de GDW en in deze beslissing mede worden begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders, aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Hierom kan de maatschap [M] niet worden aangemerkt als degene over wie geklaagd wordt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarders de klachten zich richten. Het hof merkt daarbij op dat de tuchtrechter het er voor mag houden dat tegen een samenwerkingsverband gerichte klachten, die niet betrekking hebben op gedragingen van een specifieke gerechtsdeurwaarder, zijn gericht tegen de van het samenwerkingsverband deel uitmakende gerechtsdeurwaarder die zich namens het samenwerkingsverband tegen de klacht verweert. De kamer van toezicht acht de klacht deels gegrond, deels ongegrond. Het hof verwerpt het beroep.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 29 januari 2004 in de zaak onder rekestnummer 594/2003 GDW van: [K], wonende te [woonplaats], APPELLANT, t e g e n [GD], gerechtsdeurwaarder te [plaats], GEïNTIMEERDE, gemachtigde: [GD1]. 1. De procespartijen Het hof is van oordeel dat ingevolge artikel 34, eerste lid juncto artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet, hierna: GDW, slechts gerechtsdeurwaarders, waaronder in de GDW en in deze beslissing mede worden begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders, aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Hierom kan de maatschap [M] niet worden aangemerkt als degene over wie geklaagd wordt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarders de klachten zich richten. Het hof merkt daarbij op dat de tuchtrechter het er voor mag houden dat tegen een samenwerkingsverband gerichte klachten, die niet betrekking hebben op gedragingen van een specifieke gerechtsdeurwaarder, zijn gericht tegen de van het samenwerkingsverband deel uitmakende gerechtsdeurwaarder die zich namens het samenwerkingsverband tegen de klacht verweert. In deze zaak blijkt het, volgens de verklaring van [GD1] ter zitting, echter te gaan om gedragingen van gerechtsdeurwaarder [GD]. Het hof merkt [GD] daarom aan als geïntimeerde en [GD1] als diens gemachtigde. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Ter griffie van het hof alhier is op 5 juni 2003 ingekomen een geschrift -met bijlagen- van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 6 mei 2003. 2.2. Bij die met redenen omklede beslissing heeft de kamer de klacht van klager deels gegrond en deels ongegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel aan geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder. 2.3. Op 11 juni 2003 zijn, afkomstig van klager, de stukken van de eerste aanleg ter griffie ingekomen. 2.4. Namens de gerechtsdeurwaarder is bij brief van 27 juni 2003 een verweerschrift - met één bijlage - ingediend. 2.5. Op 30 juni 2003 is nog een aanvulling op het rekest van klager ter griffie ingekomen. 2.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 november 2003, alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en het woord heeft gevoerd. Klager heeft bij brief ingekomen op 14 november 2003 aangekondigd niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Hij is hierop niet verschenen. 3. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de hiervoor vermelde stukken. 4. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer hieromtrent in haar beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 5. Het standpunt van de klager 5.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder kort samengevat dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. 5.2. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder te lang heeft gewacht met de betekening van het verstekvonnis en het treffen van executiemaatregelen. De gerechtsdeurwaarder beantwoordde brieven en telefonische verzoeken van klager niet en in zijn spaarzame contacten met klager stelde hij zich onvriendelijk en kortaf op. 5.3. De gerechtsdeurwaarder heeft in het bijzonder een kopie van een grosse betekend en zonder in het bezit te zijn van de originele grosse executiemaatregelen getroffen. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een bedrag van € 149,53 aan klager in rekening gebracht. 5.4. De gerechtsdeurwaarder heeft volgens klager voorts nagelaten aan klager de originele grosse te retourneren, ondanks herhaalde telefonische toezeggingen hiertoe. 6. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 6.1. De gerechtsdeurwaarder betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld in onderhavige zaak. Hij heeft juist de (financiële) belangen van klager in het oog gehouden door zorgvuldig te onderzoeken welke verhaalsmogelijkheden er zouden kunnen zijn, alvorens over te gaan tot betekening. 6.2. De gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat hij aanvankelijk heeft gewacht met betekening van het vonnis tot 22 november 2000, omdat hij klager wilde behoeden voor het maken van onnodige kosten. De gerechtsdeurwaarder was er door zijn kennis van andere zaken tegen dezelfde debiteur van op de hoogte dat diens verhaalsmogelijkheden zeer gering waren. Toen klager bleef aandringen op betekening, is de gerechtsdeurwaarder daartoe uiteindelijk toch overgegaan. De gerechtsdeurwaarder heeft betwist dat hij niet zou hebben gereageerd op brieven en verzoeken van klager of dat hij hem onheus zou hebben bejegend. 6.3. De gerechtsdeurwaarder heeft voorts aangevoerd dat het juist is dat de executerende gerechtsdeurwaarder niet de beschikking had over de originele grosse, om welke reden retournering van de originele grosse niet mogelijk was. Hierdoor is naar zijn mening klager evenwel niet in zijn belangen geschaad. Nu ook de wetgever heeft toegestaan dat zonder verdere formaliteiten op verzoek van de eisende partij verschillende grossen kunnen worden afgegeven, kan volgens de gerechtsdeurwaarder niet worden gezegd dat het executeren zonder in bezit te zijn van de originele grosse hem tuchtrechtelijk zwaar kan worden aangerekend. 6.4. De gerechtsdeurwaarder betoogt tenslotte dat daar waar het hof in een eerdere beslissing heeft geoordeeld dat het handelen van vóór 15 juli 2001 is onderworpen aan de normen van de voordien geldende regelgeving, zulks haaks staat op hetgeen door de toenmalige staatssecretaris van justitie bij de behandeling van het wetsvoorstel van de GDW is gesteld, namelijk dat voor deze zaken het nulla-poena beginsel geldt. 7. De beoordeling 7.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klacht dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 7.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 7.3. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 29 januari 2004. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 6 mei 2003 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 11.2001 van: [ K ], wonende te [woonplaats], klager, tegen: [ GD], gerechtsdeurwaarders te [plaats ], verschenen bij [ GD], gerechtsdeurwaarder, beklaagde. 1.Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 27 juli 2001 heeft klager een klacht ingediend tegen [ ] (hierna: de gerechtsdeurwaarder). Bij beslissing van 12 maart 2002 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zin klachten voor zover deze betrekking hadden op feiten en gedragingen die zich vóór 15 juli 2001 hadden voorgedaan en zijn de klachten van klager voor het overige ongegrond verklaard. Bij beslissing van 7 november 2002 heeft het Gerechtshof te Amsterdam voormelde beslissing van de Kamer vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing terugverwezen naar de Kamer die een behandeling heeft bepaald op 11 maart 2003. Bij brief van 6 maart 2003 heeft klager medegedeeld geen gebruik te maken van zijn recht om ter zitting van 11 maart 2003 te worden gehoord. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 maart 2003 alwaar klager niet en de gerechtsdeurwaarder wel is verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 mei 2003. Gronden van de beslissing 2. De ontvankelijkheid van de klacht. 2.1 In zijn beslissing van 7 november 2002 heeft het Gerechtshof onder meer overwogen dat het overgangsrecht met zich brengt dat het handelen of nalaten van een gerechtsdeurwaarder (of van diens onder zijn verantwoordelijkheid werkzame medewerker) van vóór 15 juli 2001 is onderworpen aan de voordien geldende regelgeving, tenzij de norm van artikel 34 lid 1 Gdw voor de gerechtsdeurwaarder gunstiger is en mits de klachten zijn ingediend binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en betrekking hebben op handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder in strijd met de ten tijde van dat handelen of nalaten geldende normen. 2.2 Getoetst aan deze maatstaf kan klager in zijn klacht worden ontvangen nu deze naar het oordeel van de Kamer is ingediend binnen de redelijke termijn als hiervoor vermeld en betrekking heeft op handelen of nalaten in strijd met de ten tijde van dat handelen of nalaten geldende normen. Het betrof hier immers de betekening en de verdere tenuitvoerlegging van een door de kantonrechter gewezen en op 27 april 2000 uitgesproken vonnis. 2.3 De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting met een verwijzing naar de desbetreffende kamerstukken nog medegedeeld het met de door het Gerechtshof op dit punt genomen beslissing niet eens te zijn. De Kamer ziet evenwel geen reden om thans af te wijken van hetgeen het Gerechtshof heeft beslist. Hetzelfde geldt ten aanzien van hetgeen door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd ten aanzien van de overschrijding door klager van de termijn van hoger beroep. De Kamer zal hiernaar geen onderzoek doen. 3. De Klacht 3.1. In hoger beroep heeft klager een aantal onderdelen aan zijn inleidende klacht toegevoegd. De klachten worden hierna samengevat nog eens vermeld. a) Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig handelen bij het uitoefenen van de door hem opgedragen werkzaamheden. Er is te lang gewacht met de betekening van het verstekvonnis en het treffen van executiemaatregelen. De gerechtsdeurwaarder heeft voorts nagelaten uiteen te zetten welke maatregelen zijn getroffen om het verstekvonnis te executeren. Brieven en telefonische verzoeken van klager worden niet beantwoord en in spaarzame contacten van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder met klager stelt men zich onvriendelijk en kortaf op. b) Klager klaagt daarnaast over het feit dat de gerechtsdeurwaarder een kopie van de grosse heeft betekend en zonder in het bezit te zijn van de originele grosse executiemaatregelen te hebben getroffen. Daarbij is ten onrechte een bedrag ad € 149,53 aan klager in rekening gebracht alsof de betekening op de juiste wijze had plaatsgevonden. c) Tenslotte klaagt klager over het feit dat de gerechtsdeurwaarder niettegenstaande zijn herhaald verzoek in gebreke is gebleven met het retourneren van het originele vonnis van de kantonrechter. 4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder heeft de klachten gemotiveerd bestreden. Voor zover van toepassing wordt dit verweer hierna besproken. 5. De beoordeling van de klacht 5.1. ad a. In de beslissing van 12 maart 2002 is onder meer overwogen dat van met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder gevoerde telefoongesprekken geen aantekening wordt gehouden, althans dat de gerechtsdeurwaarder deze ter zitting niet aan de Kamer kon tonen. Dit oordeel is in zoverre onjuist dat de gerechtsdeurwaarder ter terechtzitting van 11 maart 2003 een overzicht heeft overgelegd, in welk overzicht van de met klager gehouden gesprekken en de met klager gevoerde correspondentie aantekening is gehouden. Uit dit overzicht blijkt dat naast de gevoerde correspondentie regelmatig overleg is geweest met klager waarin de door klager gewraakte handelingen met klager zijn besproken. Dat de gerechtsdeurwaarder zich onvriendelijk en kortaf heeft opgesteld is niet nader door klager onderbouwd en kan derhalve niet worden onderzocht. Ten aanzien van de (te late) betekening van het vonnis en de verdere tenuitvoerlegging daarvan is uit de stukken en de daarop door de gerechtsdeurwaarder ter zitting gegeven toelichting het volgende gebleken. Bij brief van 7 mei 2000 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht de vordering op zijn debiteur "ten gelden te maken". Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders de debiteur op 16 mei 2000 eerst aangeschreven tot betaling. Aangezien in een andere zaak die de gerechtsdeurwaarders tegen de debiteur in behandeling hadden twijfels waren gerezen over zijn adresgegevens en verhaalsmogelijkheden hebben de gerechtsdeurwaarders vervolgens hiernaar nader onderzoek gedaan. Op 16 juni 2000, 15 juli 2000 en 11 oktober 2000 heeft onder meer hierover telefonisch overleg plaatsgevonden met klager. Op 5 oktober 2000 hebben de gerechtsdeurwaarders klager schriftelijk medegedeeld dat verhaalsmogelijkheden ontbraken en zij het onverantwoord vonden verdere kosten te maken en derhalve het dossier zouden sluiten. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde aantekeningen blijkt dat klager daarop op 11 oktober 2000 telefonisch contact heeft gehad met het kantoor van de gerechtsdeurwaarders en heeft verzocht een zich in het dossier bevindend bankrekening-nummer na te trekken en zo mogelijk beslag te leggen. Omdat klager bleef aandringen heeft betekening vervolgens plaatsgevonden in november 2000. Hiermee is de verklaring gegeven dat betekening niet eerder plaats heeft gevonden. Van enig handelen in strijd met de tuchtrechtelijke norm is niet gebleken. ad b. Ten aanzien van de in het exploot van betekening (22 november 2000) van het vonnis vermelde zinsnede dat de eerste grosse "ter executie aan mij, deurwaarder" is overhandigd, geldt dat deze zinsnede zoals ook reeds eerder door de gerechtsdeurwaarder is toegegeven, ten onrechte in het betekeningsexploot is opgenomen. Hieruit volgt dat de klacht op dit onderdeel gegrond is. Het voorgaande laat echter onverlet dat het vonnis wel op de juiste wijze is betekend zodat de kosten terecht bij klager in rekening zijn gebracht. ad c. Ter terechtzitting van 11 maart 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals opgemerkt dat de originele grosse van het vonnis nooit in zijn bezit is geweest. Bij de opdrachtbrief van klager van 7 mei 2000, die hij in kopie heeft ontvangen, was slechts een kopie van het vonnis bijgevoegd. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarders niet aan dit verzoek konden voldoen, zodat dit onderdeel van de klacht geen doel kan treffen. 6. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. Voor het opleggen van een maatregel is geen aanleiding en wordt dan ook achterwege gelaten. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: - verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht; - verklaart de klacht als vermeld onder 1b. gegrond; - laat het opleggen van een maatregel achterwege; - verklaart de klachten voor het overige ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend voorzitter, mr. R.G. Kemmers en J. Smit, (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2003 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.