Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2803

Datum uitspraak2003-12-19
Datum gepubliceerd2004-02-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000666-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof heeft onder meer bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het balkon van de vierde verdieping van een flatgebouw te Kampen, heeft geduwd of gegooid. Beroep op onrechtmatig verkregen bewijs (onder andere) ivm inzet (politie)infiltranten.


Uitspraak

Parketnummer: 21-000666-03 Uitspraak d.d: 19 december 2003 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle van 11 februari 2003 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-430253-02 en 07-430251-02, tegen [verdachte], geboren te [plaats], [land] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen . Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 juli 2003, 19 augustus 2003, 3 november 2003 en 5 december 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Omvang van het hoger beroep De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 4 telastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van dat vonnis, waarbij verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 telastegelegde werd veroordeeld. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen. De telastelegging Het hof nummert de onder parketnummer 07/430253-02 telastegelegde feiten als de feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 07/430251-02 telastegelegde feit als feit 4. Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep is gewijzigd, dat: 1. hij op 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen opzettelijk met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, al dan niet nadat hij verdachte, deze [slachtoffer] door mishandeling in bewusteloze toestand had gebracht voornoemde [slachtoffer], van het balkon, van grote hoogte, naar beneden gegooid en / of geduwd, tengevolge van welke val en / of de hierdoor ontstane verwondingen deze [slachtoffer] is overleden; 2. hij op of omstreeks 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en/ of de keel heeft dichtgeknepen en / of dichtgeknepen gehouden, en / of op de borst van die [slachtoffer] heeft gezeten, en / of met zijn, verdachte, knie op de schouder, van die [slachtoffer], die [slachtoffer] tegen de grond heeft gedrukt gehouden, en / of (gelijktijdig) bier in de mond en neus van [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: a. hij op of omstreeks 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen [slachtoffer] bedreigd heeft met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [slachtoffer] bij de keel vastgepakt en / of de keel dichtgeknepen en / of dichtgeknepen gehouden, en / of op de borst van die [slachtoffer] gezeten, en / of met zijn, verdachtes, knie op de schouder van die [slachtoffer], die [slachtoffer] tegen de grond gedrukt gehouden en / of (gelijktijdig) bier in de mond en neus van die [slachtoffer] gegooid; b. hij op of omstreeks 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en / of de keel heeft dichtgeknepen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel en / of pijn heeft bekomen; 3. hij op of omstreeks 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet - die [slachtoffer] bij zijn haar gepakt en / of met geweld een woning binnengetrokken en / of binnen geduwd en / of - die [slachtoffer] in een stoel geduwd en / of op de grond gegooid en / of - die [slachtoffer] bij de keel vastgepakt en / of de keel dichtgeknepen en / of dichtgeknepen gehouden en / of - op de borst van die [slachtoffer] gezeten, en / of met zijn, verdachtes, knie op de schouder, van die [slachtoffer] tegen de grond gedrukt gehouden en / of - (aldus) die [slachtoffer] verhinderd die woning te allen tijde vrij te (kunnen) verlaten; 4. hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2002 tot 29 juli 2002 in de gemeente Kampen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en / of vrees aan te jagen, doen toen daar wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk - die [slachtoffer] op te wachten en / of aan te spreken en / of te kennen geven dat hij, verdachte, bij haar in de woning wil en / of - bij die [slachtoffer] aan de deur te komen en / of aan te bellen en / of op de deur te bonzen en / of te kloppen en / of - die [slachtoffer] op te bellen althans telefonisch lastig te vallen en / of - die [slachtoffer] een kaart althans post te sturen en / of - die [slachtoffer] te begluren en / of - bij die [slachtoffer] in de woning binnen te dringen en / of bij haar op bed te gaan zitten en / of tegen die [slachtoffer] te zeggen en / of te schreeuwen: “7 Turkish people want to fuck me” en / of “I must make a telephonecall” en / of “lady don’t fuck with me, don’t play with me, I love you”, althans worden van soortgelijke aard en / of strekking en / of - die [slachtoffer] vast te pakken en / of aan te raken en / of mee te trekken. Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 2 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair onder a en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1. hij op 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd immers heeft verdachte met dat opzet, al dan niet nadat hij verdachte, deze [slachtoffer] door mishandeling in bewusteloze toestand had gebracht voornoemde [slachtoffer], van het balkon, van grote hoogte, naar beneden gegooid en / of geduwd, tengevolge van welke val en / of de hierdoor ontstane verwondingen deze [slachtoffer] is overleden; 2. a. hij op of omstreeks 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen [slachtoffer] bedreigd heeft met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [slachtoffer] bij de keel vastgepakt en de keel dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, en op de borst van die [slachtoffer] gezeten, en met zijn, verdachtes, knie op de schouder van die [slachtoffer], die [slachtoffer] tegen de grond gedrukt gehouden en (gelijktijdig) bier in de mond en neus van die [slachtoffer] gegooid; 3. hij op 2 augustus 2002 in de gemeente Kampen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet - die [slachtoffer] bij zijn haar gepakt en / of met geweld een woning binnengetrokken en binnen geduwd en - die [slachtoffer] in een stoel geduwd en op de grond gegooid en - die [slachtoffer] bij de keel vastgepakt en de keel dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en - op de borst van die [slachtoffer] gezeten, en met zijn, verdachtes, knie op de schouder, van die [slachtoffer] tegen de grond gedrukt gehouden en - (aldus) die [slachtoffer] verhinderd die woning te allen tijde vrij te (kunnen) verlaten; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bewijsverweren Noodweer Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde feit is door verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat hij [slachtoffer 1] wilde verdedigen tegen [slachtoffer 2] en dat hij daarom [slachtoffer 2] op de grond heeft gegooid en bier over zijn gezicht heeft gegooid. Naar het oordeel van het hof is de door verdachte gestelde noodweersituatie geenszins aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen melding gemaakt van omstandigheden die zijn handelen rechtvaardigen. Cautie Twee verbalisanten zijn, nadat [slachtoffer] (vermoedelijk) door een val van een balkon (vermoedelijk) om het leven was gekomen, als eersten naar het huis van verdachte gegaan. Deze verbalisanten hebben verdachte toen enkele vragen gesteld. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verbalisanten ten onrechte verdachte toen niet hebben gewezen op zijn zwijgrecht. De raadsvrouw verbindt hieraan de conclusie dat de verklaringen die verdachte in de beginfase heeft afgelegd, niet kunnen meewerken aan het bewijs. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering dient de verhorende rechter of ambtenaar in de gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, die persoon er op te wijzen dat hij niet verplicht is te antwoorden. Artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat, vóórdat de vervolging is aangevangen, als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voorvloeit. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [X en Y] blijkt dat zij op de avond van 2 augustus 2002 de flat aan de [adres] binnen zijn gegaan om [persoon] tot rust te manen. Dit op verzoek van de surveillancedienst. In het flatgebouw aan de [adres] hebben de verbalisanten vervolgens aangebeld bij nummer [nummer] (de woning van verdachte), pas na een paar maal kloppen werd opengedaan door een voor verbalisanten onbekende man, de latere verdachte. Verbalisanten vroegen deze man of zij de woning konden betreden, hier had de man geen bezwaar tegen. Verbalisanten zagen dat de deur naar het balkon openstond en dat er onder meer glasscherven op het balkon lagen. Verbalisanten hebben vervolgens aan de man gevraagd wat er was gebeurd. De man antwoordde dat hij niet wist wat er gebeurd was. Het hof is van oordeel dat uit de bevindingen van verbalisanten niet noodzakelijk voortvloeit dat er naar objectieve maatstaven reeds op het tijdstip waarop zij verdachte enkele vragen stelden, ten aanzien van hem reeds een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 lid 1 Sv aanwezig was met betrekking tot enig strafbaar feit. Er behoefde derhalve nog geen cautie te worden gegeven. Het beroep op schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering mist derhalve feitelijke grondslag en moet worden verworpen. Ten overvloede merkt het hof op dat voor de beslissing omtrent de bewezenverklaring van feit 1 het hof geen betekenis heeft toegekend aan hetgeen verdachte heeft verklaard ten overstaan van bovenbedoelde opsporingsambtenaren. Verweer met betrekking tot inzet van heimelijk optredende opsporingsambtenaren Met betrekking tot die inzet van twee infiltranten voert de raadsvrouw aan dat daarbij ten onrechte de vormvoorschriften neergelegd in het derde lid van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (verder Sv) niet zijn nageleefd. Daarnaast is, aldus de raadsvrouw, verdachte door één of meer infiltranten op zodanige wijze bevraagd over zijn mogelijke betrokkenheid bij de val van het balkon van Hansen, dat er sprake is geweest van een “functional equivalent of an interrogation”. Daardoor is sprake van schending van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces. De raadsvrouw verbindt aan de door haar gestelde schending de conclusie dat het aldus verkregen bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen en derhalve niet voor het bewijs mag worden gebezigd, subsidiair dat deswege strafvermindering op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv plaats dien te vinden. Beoordeling van deze verweren Bevel ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Door de officier van justitie is op 11 november 2002 schriftelijk toestemming verleend tot de inzet van een opsporingsambtenaar om informatie in te winnen bij de aangehouden verdachte, zonder dat deze opsporingsambtenaar kenbaar diende te maken als zodanig op te treden. De officier van justitie heeft middels het voor akkoord ondertekenen van een aanvraag tot het aldus inwinnen van informatie, toestemming gegeven. Door de officier van justitie is daartoe geen apart schriftelijk bevel gegeven, als bedoeld in artikel 126g, zesde tot en met het achtste lid Sv. De aldus gehanteerde opsporingsmethode valt onder het bereik van artikel 126j Sv. Niet is voldaan aan de vormvoorschriften welk in een dergelijk geval met betrekking tot het afgeven van een bevel ex artikel 126j Sv in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering dient een dergelijk bevel te worden gegeven voor een periode van ten hoogste drie maanden. Het onderhavig bevel is gegeven op 11 november 2002, het inwinnen van de informatie door opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden op 27 en 28 november 2002, derhalve binnen de termijn van drie maanden. Verder is het hof van oordeel dat in de aanvraag tot het stelselmatig inwinnen van informatie ingediend door verbalisanten en ondertekend door de officier van justitie, de vereisten bevat zoals artikel 126j, derde lid van het Wetboek van Strafvordering verlangt. Het hof is van oordeel dat nu in materieel opzicht de beslissing van de officier van justitie in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 126j Sv, behoudens waar het betreft de bepaling van de duur. Hierbij is geen rechtens te respecteren belang van verdachte geschaad, de toepassing van dit bijzondere opsporingsmiddel heeft immers veel korter, slechts twee dagen, geduurd. Schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) Met betrekking tot de feitelijke inzet van de undercoveragenten is het volgende komen vast te staan. Terwijl verdachte zich op zijn zwijgrecht beriep heeft de officier van justitie een bevel gegeven als bedoeld in artikel 126j Sv. Verdachte bevond zich toen in voorlopige hechtenis. Aan de voorwaarden om een bevel overeenkomstig artikel 126j Sv te kunnen geven werd voldaan. Verdachte kon immers belangrijke informatie verstrekken over de gang van zaken direct voorafgaand aan de val van [slachtoffer], informatie die voor het onderzoek van wezenlijk belang kon zijn. In het bijzonder de inzet van de Portugese undercoveragent was er op gericht heimelijk informatie aan verdachte te ontfutselen. Verdachte heeft de Portugese nationaliteit en kan zich slechts beperkt uiten in het Nederlands. Uit de van de inzet van de undercoveragenten opgemaakte processen-verbaal blijkt dat door de undercoveragenten is getracht verklaringen aan verdachte te ontlokken. Niet is gebleken dat het infiltratiecontact feitelijk zozeer het karakter van een heimelijk verhoor zou hebben gehad dat het gebruik van die mededeling in strijd zou zijn met een eerlijk proces. Nu het hof voor zijn bewijsbeslissing geen gebruik zal maken van het op deze wijze verkregen bewijsmateriaal, kan niet gesproken worden van enige inbreuk op de door artikel 6 EVRM gewaarborgde rechten. Naar het oordeel van het hof biedt het bij de onderhavige inzet van undercoveragenten toepasselijke artikel 126j Sv daartoe een voldoende wettelijke basis. Het voorschrift van artikel 29 Sv is in beginsel niet van toepassing in een situatie waarin een bevraging / verhoor door undercoveragenten plaatsvindt. Bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel leiden, echter van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Het hof merkt op dat de inzet van de undercoveragenten gedurende slechts twee dagen heeft plaatsgevonden, terwijl de duur daarvan ongeveer 5 uren bedroeg. De contacten tussen de undercoveragent(en) en verdachte vonden plaats tijdens het vervoer van verdachte in een transportbus, in de cellengang en op een luchtplaats van een politiebureau. Door de inzet van de undercoveragenten is het recht van verdachte op een eerlijk proces niet geschonden. Slotsom Het voorgaande leidt tot de slotsom dat bij het geven van het bevel van artikel 126j Sv niet juist zijn nageleefd de formele voorschriften, neergelegd in artikel 126g Sv, doch dat door deze constatering verdachte in voldoende mate wordt gecompenseerd voor die schending. Schending van artikel 6 EVRM is niet gebleken noch aannemelijk geworden. Voor zover bij de inzet van de undercoveragenten inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, heeft die inbreuk plaatsgevonden op basis van een wettelijke regeling, die zoals hiervoor is overwogen, daartoe een voldoende grondslag vormde. Van schending van artikel 8 EVRM is (evenmin) sprake, noch van artikel 14 IVBPR. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Doodslag. ten aanzien van het onder 2 subsidiair onder a bewezenverklaarde: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Verdachte is in eerste aanleg, met bewezenverklaring van moord, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 telastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorarrest. Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft onder 1 bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het balkon van de vierde verdieping van een flatgebouw te Kampen, heeft geduwd of gegooid. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer is overleden aan zijn verwondingen als gevolg van een val van grote hoogte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder betekenis toegekend aan het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het hof heeft verder overwogen dat verdachte door het slachtoffer van het balkon te gooien of te duwen, meerdere mensen een zeer schokkende ervaring heeft bezorgd, doordat zij getuige zijn geweest van een mens die van grote hoogte naar beneden viel en overleed. Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht dat een persoon heeft, te weten het recht op leven, ontnomen en er is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Door feiten als de onderhavige worden de in het algemeen bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving bovendien vergroot. Over de persoon van de verdachte is een multidisciplinaire rapportage gemaakt door C.J.F. Kermperman, zenuwarts en H. Scharft, psycholoog. De conclusie van het rapport is dat uit de tot de beschikking staande informatie geen argumenten naar voren komen om te spreken over een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De telastegelegde delicten kunnen hem derhalve worden toegerekend. Het hof neemt de conclusie van het rapport over en is derhalve van oordeel dat verdachte volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Op grond van de bevindingen van deze deskundigen komt het hof tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte zonder enige beperking kunnen worden toegerekend. Het hof heeft overigens geen matigende factoren in de persoon van verdachte opgemerkt, welke voor de bepaling van de op te leggen straf van belang zijn. Het hof acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Vordering tot schadevergoeding De vordering van de benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij] (als gemachtigde van de nabestaanden van [slachtoffer]) De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.756,46 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 282, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht BESLISSING Het hof: Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 4 telastegelegde werd vrijgesproken. Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair onder a en 3 telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De aan de benadeelde partij toegebrachte schade Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde partij] (als gemachtigde van de nabestaanden van [slachtoffer]), wonende te [postcode] [woonplaats], [adres], te betalen een bedrag van € 3.756,46 (drieduizend zevenhonderd en zesenvijftig euro en zesenveertig cent). Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil. Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd mevrouw [benadeelde partij] (als gemachtigde van de nabestaanden van [slachtoffer]), een bedrag te betalen van € 3.756,46 (drieduizend zevenhonderd en zesenvijftig euro en zesenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr Dik, voorzitter, mrs Dee en Nunnikhoven, raadsheren, in tegenwoordigheid van Tang, griffier, en op 19 december 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.