Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3150

Datum uitspraak2004-02-06
Datum gepubliceerd2004-02-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/028649-02; 16/028059-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dubbele moord: levenslange gevangenisstraf


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummers: 16/028649-02; 16/028059-03 (gev.ttz.) Datum uitspraak: 6 februari 2004 Tegenspraak Raadsman: mr. W.J. Ausma, advocaat te Nieuwegein G/T: Ja VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen: [Verdachte] thans gedetineerd in P.I. Utrecht, HvB locatie Nieuwegein. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21, 22 en 23 januari 2004. De rechtbank heeft ter terechtzitting op 21 januari 2004 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaardingen is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is een nadere omschrijving en aanvulling van het onder parketnummer 16/028649-02 ten laste gelegde ter terechtzitting op 21 januari 2004 toegestaan. Van de dagvaardingen en van de vordering tot nadere omschrijving van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/028649-02 zijn kopieën als bijlagen I, II en III aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 16/028649-02 onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat het bij verdachte aangetroffen Mauser-gaspistool niet geschikt bleek om projectielen door een loop af te schieten, zodat het bezit daarvan niet oplevert het tenlastegelegde bezit van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet wapens en munitie. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/028469-02 onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 16/028059-03 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage IV van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder parketnummer 16/028649-02 onder 1, 3 en 4 en onder parketnummer 16/028059-03 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverwegingen Met betrekking tot het antwoord op de vraag of verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, overweegt de rechtbank het volgende. [Slachtoffer 1] is op 1 oktober 2002 dood aangetroffen in het afgesloten appartement van verdachte. In de gang en in zijn appartement zijn bloedsporen, kogeldelen en hulzen aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat zij in de gang met tenminste twee schoten is neergeschoten, dat zij vervolgens is versleept naar de keuken van het appartement van verdachte en dat daar nog minstens drie kogels zijn afgevuurd tegen en in de richting van haar hoofd. De kogels zijn afgevuurd met een Uzi-pistoolmitrailleur of een daarvan afgeleid wapen. Zij is tengevolge van die schoten overleden. Naar moet worden aangenomen is dit gebeurd rond 8:53 uur diezelfde dag, hetgeen wordt afgeleid uit het feit dat op dat moment een telefoongesprek dat [slachtoffer 1] voerde met een vriendin werd afgebroken. Die vriendin heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] rond 8:30 uur opbelde en met haar sprak terwijl zij - handsfree - met de was bezig was en vervolgens op de trap liep. Tijdens dat telefoongesprek zei [slachtoffer 1] terloops 'Goedemorgen' tegen iemand, en gaf geen antwoord op de vraag tegen wie ze dat zei. Vervolgens hoorde de getuige zes à zeven maal hard gillen en gebonk en daarna werd de verbinding verbroken. Bij het lichaam van [slachtoffer 1] is op de grond het 'oortje' van haar telefoon gevonden, de telefoon zelf lag op het aanrecht. De beide andere huurders waren die dag om omstreeks 7:15 uur en 8:15 uur vertrokken. Verdachte heeft zich die morgen ziek gemeld. Om 8:30 uur is er telefonisch contact geweest tussen de vaste telefoonaansluiting in zijn appartement en het telefoonnummer van zijn werkplek, en zijn kamergenoot heeft verklaard dat hij toen verdachte heeft gesproken die zei dat hij zich ziek voelde en die dag niet kwam werken. Toen het lichaam van [slachtoffer 1] die avond om omstreeks 18:15 uur in zijn huis werd gevonden was verdachte niet bereikbaar. Hij is voortvluchtig geweest tot 29 januari 2003. De rechtbank acht op grond van het volgende aannemelijk dat verdachte op 1 oktober 2002 rond 9:00 uur het huis aan de Weerdsingel W.Z. heeft verlaten en in de auto van [slachtoffer 1] is weggereden. De auto is om ongeveer 9:10 uur bij de Biltsche Rading van het talud gereden met een lekke band en afgesloten achtergelaten. Getuigen hebben verklaard dat zich - op het moment dat de auto van de weg raakte - in de auto op de bestuurdersplaats een man bevond waarvan zij een signalement geven dat overeenkomt met het uiterlijk van verdachte. Bovendien werden bij een latere geurproef de op de bestuurdersplaats en de pook van de aangetroffen auto veiliggestelde geurdoeken teruggebracht op verdachte. Bij het portierslot van het linkervoorportier en op de vloermat bij de bestuurdersplaats werden voorts bloedsporen aangetroffen die na vergelijkend DNA-onderzoek blijken overeen te komen met het bloed van [slachtoffer 1]. De rechtbank neemt aan dat de bloedsporen die ochtend via de autosleutels en via de schoenzolen van verdachte zijn ontstaan, waarbij van belang is dat in de gang van het huis aan de Weerdsingel en in het appartement van verdachte, rond het lichaam van [slachtoffer 1], schoensporen in bloed van één paar schoenen zijn aangetroffen die - zo blijkt uit het onderzoek - waarschijnlijk afkomstig zijn van een sportschoen, merk Reebok, type Ricochet Low. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij dergelijke sportschoenen bezat en ook aanhad toen hij na 1 oktober 2002 het land verliet. Dit is eveneens door getuigen bevestigd. Verdachte heeft op 2 oktober 2002 zijn ouderlijk huis bezocht en heeft daar toen zijn vader gesproken voordat hij naar het buitenland vertrok. Afgeluisterde telefoongesprekken die vervolgens zijn gevoerd tussen de ouders van verdachte en zijn zus en zwager wijzen erop dat verdachte aan zijn vader heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] heeft gedood nadat eerder tussen beiden onenigheid was ontstaan over de uitvoering van haar huurovereenkomst. Voor de rechtbank staat, gelet op het voorgaande vast, dat verdachte [slachtoffer 1] op 1 oktober 2002 opzettelijk en met voorbedachten rade met vijf schoten heeft omgebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij zich van de periode rondom 1 oktober 2002 niets herinnert en dat anderen of een ander [slachtoffer 1] moet hebben vermoord. De rechtbank hecht hieraan weinig waarde. Verdachte kan niet aangeven op welk moment en op welke wijze het geheugenverlies zou zijn ingetreden, terwijl hij ter terechtzitting ook heeft laten blijken toch wel enige herinnering te hebben aan deze periode; hij zegt immers wel zeker te weten dat hij in die periode niet heeft gedronken, geen wapen in huis heeft gehad en geen moord heeft gepleegd. Ook het feit dat verdachte zich nimmer voor dit langdurige geheugenverlies medisch heeft laten onderzoeken en daaraan ook geheel geen behoefte heeft, maakt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent zijn geheugenverlies ongeloofwaardig. Daarbij komt dat de vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld wat er op 1 oktober 2002 is gebeurd. Tenslotte heeft de rechtbank verdachte er tijdens de terechtzitting bij herhaling op gewezen dat, nu de hierboven opgesomde bewijsmiddelen alle ondubbelzinnig in zijn richting wijzen, het op zijn weg lag om de door hem geopperde mogelijkheid dat een ander dan hijzelf de moord op [slachtoffer 1] heeft gepleegd, nader te verklaren en te onderbouwen. Verdachte heeft niettemin volhard in zijn stelling dat hij zich van gebeurtenissen op 1 oktober 2002 in het geheel niets herinnert. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of verdachte ook [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, overweegt de rechtbank het volgende: In het onderzoek verricht door het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk is naar voren gekomen dat de munitie waarmee [slachtoffer 2] is gedood, zeer waarschijnlijk is afgevuurd met hetzelfde wapen, namelijk een Uzi-pistoolmitrailleur of een daarvan afgeleid wapen, als het wapen waarmee [slachtoffer 1] is gedood. Dit wordt afgeleid uit verregaand overeenkomende sporen - kraslijnen en onregelmatigheden - op de patroonhulzen die zijn aangetroffen in of nabij de levenloze lichamen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. W. Kerkhoff, onderzoeksmedewerker munitie bij het Nederlands Forensisch Instituut, heeft als getuige-deskundige tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat de kwalificatie "zeer waarschijnlijk" de hoogste mate van waarschijnlijkheid aangeeft in een geval waarin het gebruikte wapen niet voor onderzoek beschikbaar is, welk geval zich hier voordoet. De getuige-deskundige Kerkhoff heeft bovendien verklaard dat de bevinding dat de munitie die is gebruikt bij de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] "zeer waarschijnlijk" met hetzelfde wapen is afgevuurd, louter een "theoretische mogelijkheid" openlaat dat in beide gevallen verschillende wapens zijn gebruikt. Uit het bovenstaande volgt dat rechtens als vaststaand kan worden aangenomen dat [slachtoffer 2] om het leven is gebracht met hetzelfde vuurwapen als is gebruikt bij het doden van [slachtoffer 1], namelijk een Uzi-pistoolmitrailleur of een daarvan afgeleid wapen. Uit de bewezenverklaring van de moord op [slachtoffer 1], volgt verder dat verdachte dít wapen - in ieder geval - op 1 oktober 2002 voorhanden heeft gehad en op die datum heeft gebruikt. Op zichzelf volgt hieruit niet dat verdachte het desbetreffende wapen ook op 29 november 1995 tot zijn beschikking heeft gehad en hiermee toen [slachtoffer 2] heeft gedood. In het politieonderzoek zijn evenwel andere, bijkomende omstandigheden gebleken die, naast de overeenkomst in het gebruikte wapen, daarop in voldoende sterke mate wijzen. Op de eerste plaats is - volgens de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut - bij het doden van [slachtoffer 2] gebruik gemaakt van munitie, te weten 9 millimeter knalpatronen van het merk GFL met een groen plastic afdekdakje (slechts tot 1999 in productie geweest), die waren uitgeboord met een spiraalboortje met een diameter van omstreeks 6,3 millimeter en waarvan de huls was voorzien van een loodvulling zodanig, dat die patronen bewerkt waren tot "scherpe" munitie. In het afgesloten appartement van verdachte aan de Weerdsingel W.Z. te Utrecht - waarvan volgens verdachte uitsluitend hijzelf en zijn vader een sleutel hadden en welk appartement door hem leeg is betrokken - zijn knalpatronen van hetzelfde merk en kaliber aangetroffen, waarvan de groene plastic afdekkapjes op vergelijkbare wijze waren uitgeboord met een boortje met een diameter van 6,3 millimeter. Bovendien zijn in dat appartement enkele knalpatronen van het merk GFL aangetroffen, die eveneens waren geprepareerd teneinde als "scherpe" munitie te kunnen worden gebruikt. Hieruit volgt dat verdachte patronen voor handen heeft gehad die vergelijkbaar zijn met de patronen waarmee [slachtoffer 2] is gedood. Op de tweede plaats is - volgens de door het Nederlands Forensisch Instituut bijgehouden databank van schietincidenten hier te lande - vanaf 1990 slechts één enkel schietincident bekend waarbij gemanipuleerde knalpatronen als "scherpe" munitie zijn gebruikt, namelijk het incident waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gebracht. Er zijn derhalve vanaf 1990 geen andere gevallen bekend waarin voor een levens- of ander delict knalpatronen zijn gebruikt die zijn geprepareerd op een zelfde, of op vergelijkbare, wijze als de geprepareerde knalpatronen die verdachte voorhanden heeft gehad. Hierbij komt dat volgens de bij het Nederlands Forensisch Instituut opgeslagen informatie, ook het vuurwapen dat bij het om het leven brengen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is gebruikt, vanaf 1990 bij geen enkel ander schietincident is gebruikt. Op de derde plaats is in het technisch onderzoek naar voren gekomen dat de nitrocellulosekruitdeeltjes, die zijn aangetroffen bij het lichaam van [slachtoffer 2] aan de buitenzijde van de linkerportierruit van diens auto, qua kleur en morfologie overeenkomen met kruitdeeltjes aangetroffen in de in verdachte's appartement aan de Weerdsingel W.Z. gevonden, uitgeboorde knalpatronen van het merk GFL, en bovendien dat het desbetreffende type kruit in dezelfde periode - en uitsluitend in die periode -, namelijk de periode van 22 november 1994 tot 18 september 1996, voor de vervaardiging van dergelijke knalpatronen is gebruikt. De op [slachtoffer 2] afgevuurde gemanipuleerde knalpatronen dateren derhalve uit dezelfde periode als de uitgeboorde knalpatronen die zijn aangetroffen in het appartement van verdachte. Op de vierde plaats is op 30 november 1994 bij een gewapende overval op een wachthebbende bij de prins Mauritskazerne te Ede een Uzi-pistoolmitrailleur, geladen met 10 patronen, kaliber 9 millimeter, parabellum, met DAG 89 (Dynamit Nobel AG, productiejaar 1989) met NATO-inscriptie, buitgemaakt. Terwijl volgens informatie van Defensie DAG-munitie op geen enkele wijze vrij op de markt is, heeft verdachte vijf stuks soortgelijke munitie met NATO-inscriptie gebruikt bij de moord op [slachtoffer 1], terwijl tevens een soortgelijke kogel, toebehorende aan verdachte, is aangetroffen in de woning van zijn ouders [adres]. Bovendien is nog vastgesteld dat het kruit in de bij de moord op [slachtoffer 1] gebruikte kogels is geproduceerd in de periode van 22 november 1994 tot 18 september 1996, zijnde de periode waarin ook voormelde overval is gepleegd. Dit alles biedt steun aan de in het dossier onderzochte mogelijkheid dat de gebruikte Uzi-pistoolmitrailleur en de munitie afkomstig zijn van voormelde overval, bij de kazerne waar verdachte ook daarvoor gelegerd was. Een tweede aanwijzing in die richting is het nummer dat is ingeslagen in het in de woning van verdachte aangetroffen stukje loop. Dat nummer, 68177, is origineel, maar blijkt niet te corresponderen met geregistreerde nummers. Er is geen Uzi-pistoolmitrailleur geweest met dat nummer. Dat betekent dat er hoogstwaarschijnlijk een fout is gemaakt bij het inslaan van het nummer in de loop. Het nummer van de in 1994 buitgemaakte Uzi-pistoolmitrailleur was 68117. Aangezien het aangetroffen stukje loop afkomstig is van een Uzi-pistoolmitrailleur van de Koninklijke Landmacht die kennelijk is ontvreemd en de overeenkomsten in de cijferreeks opvallend zijn, acht de rechtbank het, met de defensiedeskundige, aannemelijk dat het stukje loop is afgezaagd van de in 1994 gestolen Uzi-pistoolmitrailleur en voorts dat dit het wapen is geweest dat verdachte - die dat deel van de loop en bijbehorende DAG munitie bezat - voorhanden heeft gehad. Tenslotte beschikte verdachte in oktober 2002 over meer wapens, munitie en aanverwante zaken: bij doorzoekingen van zijn appartement zijn in de kelder in verschillende doosjes in een open kast diverse 9 millimeter knalpatronen, geprepareerde 9 millimeter knalpatronen, tot scherpe munitie geprepareerde 8 millimeter knalpatronen, het voormelde afgezaagde stuk van een loop met het ingeslagen nummer; in een gereedschapskist een alarmpistool; in een rugzak met zijn naam en de naam van zijn zus een patroonhouder voor een Uzi-pistoolmitrailleur en in de woonkamer onder een kussen op de bank een holster voor een handwapen van de koninklijke landmacht aangetroffen. Alle knalpatronen dateren bovendien blijkens het daarin aanwezige kruit en de daarbij aangetroffen 'lotnummers' uit de periode van eind 1994 tot medio 1996. Het alarmpistool komt uit Duitsland en is daar goedgekeurd in 1991. Bij de ouders is tenslotte in een map met als opschrift 'garantiebewijzen Pascal' nog een gebruiksaanwijzing aangetroffen van een Walther pistool, uit oktober 1994. Uit niets blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte een en ander pas na 29 november 1995 zou hebben verworven. Integendeel, voor wat betreft de GFL knalpatronen is voldoende aannemelijk dat verdachte die niet lang nadat ze op de markt zijn gekomen heeft verworven. Het gaat immers om verschillende originele doosjes van dezelfde soort patronen, die niet tot een zelfde partij hebben behoord. Voor het aangetroffen wapen en de diverse onderdelen met toebehoren geldt eveneens dat verdachte deze reeds lang in zijn bezit moet hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank wettigt het voorgaande de conclusie dat verdachte ook op 29 november 1995 het vuurwapen voorhanden had. Het geheel van voormelde omstandigheden wijst zozeer op het feit dat derhalve ook de moord op [slachtoffer 2] door verdachte gepleegd moet zijn, dat de rechtbank betekenis toekent aan de omstandigheid dat verdachte, ofschoon hij hiertoe als geen ander bij machte moet worden geacht, hem daarom uitdrukkelijk is verzocht en er sprake is van een situatie die ontegenzeggelijk opheldering van hem vereist, iedere verklaring achterwege heeft gelaten voor het feitencomplex dat erop wijst dat hijzelf, en niet een ander, destijds dat wapen voorhanden heeft gehad en daarmee [slachtoffer 2] om het leven heeft gebracht. De rechtbank wordt in haar overtuiging dat verdachte dit feit heeft begaan gesterkt door de volgende omstandigheden: Verdachte is vanaf 11 augustus 1993 gedurende enkele maanden als dienstplichtig militair gelegerd geweest in de Mauritskazerne te Ede, welke kazerne hemelsbreed omstreeks 400 meter verwijderd is van de plek waar [slachtoffer 2] om het leven is gebracht, terwijl verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich bij gelegenheid te voet buiten het kazerneterrein heeft begeven, zodat aannemelijk is dat hij de directe omgeving van de Mauritskazerne kende. Verdachte heeft als dienstplichtig militair in zijn opleiding - en tijdens oefeningen - leren omgaan met een Uzi-pistoolmitrailleur, welk wapen tot zijn militaire uitrusting behoorde, zodat aannemelijk is dat verdachte over de noodzakelijke vaardigheden heeft beschikt om met een Uzi-pistoolmitrailleur of een daarvan afgeleid wapen te schieten. In het appartement van verdachte aan de Weerdsingel W.Z. zijn onder andere een afgezaagd stuk van een loop van een Uzi-pistoolmitrailleur aangetroffen en patronen en een patroonhouder geschikt voor gebruik in een zodanig wapen, afkomstig uit de eerste helft van de negentiger jaren, hetgeen wijst op een voortdurende belangstelling van verdachte voor dergelijk wapentuig na afloop van zijn diensttijd; Het aangetroffen pistool van het merk Mauser is onklaar geworden door een ontploffing in de kamer, welke ontploffing volgens de verklaring van de getuige-deskundige W. Kerkhoff ter terechtzitting kan zijn veroorzaakt door het gebruik van gemanipuleerde knalpatronen, zoals in het appartement van verdachte aan de Weerdsingel W.Z. aangetroffen en zoals afgevuurd op [slachtoffer 2]. Nu vaststaat dat [slachtoffer 2], die in zijn stilstaande auto de krant zat te lezen, van korte afstand door het hoofd is geschoten, terwijl hij blijkens de afwezigheid van een verhoogd adrenalinepercentage in zijn bloed geheel moet zijn verrast door de op hem gerichte schoten, wijst alles erop dat verdachte, voorzien van de Uzi-pistoolmitrailleur of een daarvan afgeleid wapen, waarmee later ook [slachtoffer 1] is gedood, van zeer korte afstand in koelen bloede de drie schoten heeft afgevuurd, waardoor [slachtoffer 2] is gedood. Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en de modus operandi acht de rechtbank een voorbedachte rade geïmpliceerd. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 van parketnummer 16/028649-02 en het onder parketnummer 16/028059-03 bewezenverklaarde: Moord, meermalen gepleegd Ten aanzien van het onder 3 van parketnummer 16/028649-02 bewezenverklaarde: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III Ten aanzien van het onder 4 van parketnummer 16/028649-02 bewezenverklaarde: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee gruwelijke moorden. Hij heeft een jonge vrouw en de stiefvader van een jong gezin gewetenloos en op brute wijze geliquideerd. In beide gevallen is sprake geweest van schoten door het hoofd, afgeschoten van korte afstand danwel met het moordwapen op het hoofd geplaatst, en met fatale precisie. Bij de moord op [slachtoffer 1] staat bovendien vast, gelet op de reconstructie van de afgevuurde schoten, dat zij vlak voordat zij overleed in verschrikkelijke doodsangst moet hebben verkeerd en zich bewust moet zijn geweest van haar naderende dood. Dit wordt ook bevestigd door haar vriendin die haar kort voor haar dood 6 à 7 keer hard heeft horen gillen, waarna het stil werd. Het feit dat dit alles zich afspeelde in haar eigen vertrouwde woonomgeving maakt het nog schokkender. - Hetgeen verdachte aan [slachtoffer 1] concreet heeft aangedaan is niet te bevatten, reeds bij gebrek aan wetenschap over de exacte feiten en omstandigheden, waaronder zich een en ander heeft afgespeeld. Wel staat vast dat verdachte door zijn handelen de directe familie- en vriendenkring van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed heeft toegebracht. De onzekerheid die haar nabestaanden hebben omtrent hetgeen zich in de laatste momenten van het leven van [slachtoffer 1] heeft afgespeeld, blijft bestaan door de opstelling van verdachte en maakt het voor hen moeilijker haar dood te verwerken. - Aan de familie- en vriendenkring van [slachtoffer 2] heeft verdachte vergelijkbaar leed toegebracht. De onzekerheid die zijn nabestaanden hebben omtrent het motief van verdachte voor de moord en omtrent hetgeen zich in de laatste minuten van zijn leven heeft afgespeeld, blijft bestaan door de opstelling van verdachte en maakt het voor de nabestaanden extra moeilijk om zijn dood te verwerken. Dat blijkt ook uit de verklaring die zijn echtgenote hierover acht jaar na dato heeft afgelegd. Zij beschrijft in feite een volledig getraumatiseerd gezin dat tot op heden worstelt om de draad van het leven op te pakken. - Door aldus te handelen heeft de verdachte de slachtoffers het meest fundamentele recht ontnomen waar een mens over beschikt: het recht op leven. - Het resultaat van deze delicten en de wijze waarop ze zijn uitgevoerd dragen voorts een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen in de samenleving gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg, alsmede gevoelens van woede en onmacht. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 12 februari 2003. - een brief inhoudende de retourzending rapportageverzoek betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 19 februari 2003, opgemaakt door C. Vrugteveen, reclasseringswerkster, waaruit blijkt dat verdachte niet aan de totstandkoming van een voorlichtingsrapport wenste mee te werken. - een rapport betreffende de verdachte inhoudende een advies met betrekking tot de noodzakelijkheid van klinische observatie, van de Forensisch Psychiatrische Dienst Utrecht d.d. 20 maart 2003, opgemaakt door drs. N.A.J. van de Laar, Justitieel Forensisch Psychiater. - een rapportage Pro Justitia inhoudende een triple-rapportage betreffende de verdachte d.d. 29 juni 2003, opgemaakt door E.P.K. Sikkens, psychiater en M. Jansen, psycholoog. - een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch en psychologisch rapport d.d. 18 december 2003 van het Pieter Baan Centrum te Utrecht, opgemaakt door J.H. van Renesse, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en I.M. van Woudenberg, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, inhoudende als conclusie dat "hoewel geconcludeerd wordt dat bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis, deze op grond van de beperkte onderzoekstoegankelijkheid van betrokkene niet nader gespecificeerd worden. Gegevens van referenten konden op geen enkele wijze bij betrokkene zelf getoetst worden aan diens innerlijke ervaringen. Evenmin kan aangegeven worden of, hoe en in welke mate de stoornis tot expressie komt in het tenlastegelegde, zodat geen conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid kan worden vastgesteld. Op grond hiervan kan derhalve geen uitspraak worden gedaan over de kans op herhaling van soortgelijke feiten als ten laste gelegd en kunnen wij Uw college niet adviseren betrokkene een behandeling in een strafrechtelijk kader op te leggen". De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde onder parketnummer 16/028649-02 en het ten laste gelegde onder parketnummer 16/028059-03 wordt veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. De rechtbank acht, alles afwegende, de gevorderde gevangenisstraf passend en geboden, waarbij de rechtbank nadrukkelijk overweegt dat, indien niet in de loop van het onderzoek inzake de moord op [slachtoffer 1] een verband was gelegd met de eerdere moord op [slachtoffer 2] en/of de rechtbank in die zaak niet tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, de rechtbank in de brute liquidatie van [slachtoffer 1] reeds aanleiding zou hebben gevonden levenslange gevangenisstraf op te leggen. In de vrijspraak van het onder parketnummer 16/028649-02 onder 2 ten laste gelegde vindt de rechtbank vanzelfsprekend geen aanleiding een lagere dan de door de officier van justitie gevorderde straf op te leggen. Bij de keuze voor de op te leggen straf overweegt de rechtbank nadrukkelijk dat, gelet op de gruwelijkheid van de feiten en de persoon van de verdachte de maatschappij maximaal tegen verdachte dient te worden beveiligd. De rechtbank ziet deze beveiliging alleen gegarandeerd door een maximale gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder parketnummer 16/028649-02 onder feit 1 ten laste gelegde, te weten een bedrag van € 11.216,30 wegens materiële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder parketnummer 16/028649-02 onder feit 1 bewezenverklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder parketnummer 16/028059-03 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van fl. 7.623,66 (€ 3.459,47) wegens materiële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder parketnummer 16/028059-02 bewezenverklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 16/028649-02 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/028649-02 onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 16/028059-03 ten laste gelegde feit zoals vermeld in bijlage IV van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te Koog aan de Zaan, toe tot een bedrag van € 11.216,30 (zegge elfduizendtweehonderdzestien euro en dertig eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 11.216,30 (zegge elfduizendtweehonderdzestien euro en dertig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], wonende te Ede, toe tot een bedrag van € 3.459,47 (zegge drieduizendvierhonderdnegenenvijftig euro en zevenenveertig eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3.459,47 (zegge drieduizendvierhonderdnegenenvijftig euro en zevenenveertig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mrs. R.H.M. Jansen, voorzitter, P. Dondorp en W.H.F.M. Cortenraad, rechters, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2004. BIJLAGE IV: parketnummer 16/028649-02: 1. hij op 1 oktober 2002 te Utrecht, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen vijf kogels afgevuurd in de richting van het hoofd en de nek en de hand en de arm van die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] door die kogels in het hoofd en/of de nek en/of de hand en/of de arm werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden. 3.hij op 1 oktober 2002 te Utrecht, munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 van die Wet, van de categorie III, te weten 29 knalpatronen, kaliber 9 mm, merk GFL en 25 knalpatronen, kaliber 8 mm, waarvan 4 stuks van het merk Wadie en 21 stuks van het merk GFL, voorhanden heeft gehad. 4. hij op 1 oktober 2002 te Utrecht, een onderdeel en een hulpstuk, te weten een houder en een loop, zijnde specifiek bestemd voor nader te noemen wapen en van wezenlijke aard, van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, te weten een Uzi pistoolmitrailleur, voorhanden heeft gehad. parketnummer 16/028059-03: hij op 29 november 1995 te Ede, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen op zeer korte afstand drie kogels afgevuurd in de richting van het hoofd en de nek van die [slachtoffer 2], waardoor die [slachtoffer 2] door die kogels in het hoofd en/of de nek werd getroffen, tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer 2] is overleden.