Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3211

Datum uitspraak2004-02-06
Datum gepubliceerd2004-02-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008117-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Handhaven van artikel 94 SV -beslag als in artikel 94a SV brengt niet noodzakelijkerwijze beeindiging van artikel 94 SV-beslag met zich. Medeplegen afknippen pink bewezen mede gelet op context waarin dat is gebeurd.


Uitspraak

Parketnummer: 03/008117-03 Datum uitspraak: 6 februari 2004 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats ver[H.] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte] thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te [M.]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 oktober 2003 en 23 januari 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 8 maart 2003 te [B.], in elk geval in de gemeente [S.], althans in het arrondissement [M.], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bedrag aan geld groot ongeveer 5000 euro en/of een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (meermalen) hebben/heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] dreigend een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben/heeft voorgehouden en/of op een dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] hebben/heeft gezegd "Dit is een overval" en/of "Ga op de achterbank van de auto liggen" en/of (vervolgens) het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] met tape en/of papier hebben/heeft afgeplakt; 2. hij op of omstreeks 8 maart 2003 te [Ho.], in elk geval in de gemeente [H.], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen a. een bedrag aan geld groot ongeveer 100.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), b. een hoeveelheid sieraden en/of een kinderpostzegelverzameling en/of een hoeveelheid munten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend (een) pisto(o)l(en), in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben/heeft voorgehouden althans getoond en daarbij op een dreigende toon hebben/heeft gezegd "Geef de sleutel van de kluis", en/of die [slachtoffer 2] (met het pistool, in elk geval dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp,) hebben/heeft geslagen en/of die [slachtoffer 2] hebben/heeft geschopt en/of geduwd; 3. hij op of omstreeks 8 maart 2003 te [B.], gemeente [S.], in elk geval in het arrondissement [M.], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een (knip)tang en/of een (snoei)schaar, in elk geval een scherp voorwerp een gedeelte van de (rechter)pink van die [slachtoffer 1] doorgeknipt en/of doorgesneden; 4. hij op of omstreeks 15 april 2003 in de gemeente [H.] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4000 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA, zijnde MDMA en/of N-ethyl MDA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 5. hij op of omstreeks 15 april 2003 in de gemeente [H.] voorhanden heeft gehad: a. een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een (enkelloops) hagelgeweer (merk Remington, model 870 Magnum, serienummer W310985M); b. munitie van de categorie III, te weten 143, in elk geval een aantal, patronen; Verweren betreffende onrechtmatige bewijsvergaring Namens verdachte heeft diens raadsman mr. Szymkowiak het verweer gevoerd dat de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden ex artikel 126g, 126m en 126n van het Wetboek van Strafvordering, in de onderhavige zaak zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en daardoor vrijspraak van de tenlaste gelegde feiten. Het verweer van de raadsman houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in: Het gebruik van de bijzondere opsporingsbevoegdheden in deze zaak is onrechtmatig omdat a) niet voldaan is aan het verdenkingscriterium ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering; b) het delict gezien zijn aard niet een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert noch kan worden gesteld dat er sprake is van samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven; c) niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank overweegt het volgende. Voor zover het verweer betrekking heeft op de toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden ex artikel 126g en 126n van het Wetboek van Strafvordering behoeft dat geen verdere bespreking nu de eventuele resultaten van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden door de rechtbank niet zullen worden gebruikt voor het bewijs. Pagina 440 e.v. van de doorgenummerde pagina's van het dossier beschrijven de feiten en omstandigheden welke hebben geleid tot het ontstaan van de verdenking ten aanzien van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat enerzijds de getuigenverklaring van [naam getuige], weergegeven op pagina 304 en anderzijds het feit dat een vriend van [slachtoffer 1] een zoon heeft die contact heeft met de broer van verdachte, welke broer in de coffeeshop van [slachtoffer 1] komt, in onderlinge samenhang bezien reeds voldoende redengevend zijn om te spreken van een verdenking ten aanzien van verdachte. Het betrof een verdenking van betrokkenheid bij een diefstal met geweld in vereniging gepleegd, op welk misdrijf een maximum gevangenisstraf is gesteld van 12 jaren. De door artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering vereiste ernstige inbreuk op de rechtsorde is in casu gegeven door de aard van dit misdrijf, met name door het gewelddadige karakter ervan. Anders dan door de raadsman bepleit, is hierbij niet noodzakelijk dat er samenhang met andere door verdachte begane misdrijven dient te zijn. In de aanvraag tot het verlenen van een bevel ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering worden op pagina 828 en 829 voornoemde feiten en omstandigheden welke tot de verdenking ex artikel 27 van het wetboek van Strafvordering van verdachte hebben geleid, herhaald. Verder worden op pagina 830 van dit bevel als dringende redenen voor het opnemen van telecommunicatie aangevoerd: - dat duidelijk moet worden wat de precieze betrokkenheid van verdachte is geweest aan de feiten waar hij van verdacht wordt; - dat verdachtes uitgavenpatroon dient te worden onderzocht; - dat nader onderzocht dient te worden of verdachte telefonisch contact onderhoudt met medeverdachten; - dat zicht dient te worden verkregen op deze medeverdachten. De rechtbank is van mening dat in het licht van deze redenen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Derhalve kan worden gesteld dat het onderzoek het opnemen van telecommunicatie dringend vorderde. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid kon overgaan tot het geven van een machtiging aan de officier van justitie conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. Het gebruik van de bijzondere opsporingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering is derhalve rechtmatig en de resultaten hiervan behoeven niet te worden uitgesloten van het bewijs. Bewijsverweer Namens de verdachte is door de raadsman ten aanzien van het onder 3 tenlaste gelegde feit een tweetal verweren gevoerd. Ten eerste heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat een bewuste en nauwe samenwerking, vereist voor het aannemen van medeplegen, ontbreekt. De raadsman heeft aangevoerd dat het afknippen van de pink een eenmansactie zou kunnen zijn geweest. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet, vereist voor het aannemen van zware mishandeling, ontbreekt. De raadsman heeft hierbij opgemerkt dat niet werd geaarzeld met knippen na het uiten van de bedreiging met het afknippen van de vinger en dat daardoor geen mogelijkheid bestond voor de verdachten die niet geknipt hebben zich te distantiëren van het knippen. De rechtbank overweegt ter zake het volgende. Voor het aannemen van medeplegen ex artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht moet sprake zijn van opzet op de samenwerking en opzet op de gedraging. Blijkens de verklaring van [slachtoffer 1] is hij onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen plaats te nemen in zijn auto alwaar zijn ogen en oren werden omwikkeld met tape. Voorts ging één van de overvallers op het lichaam van [slachtoffer 1] zitten waardoor deze [slachtoffer 1] volledig in de macht van de overvallers is geraakt. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 9 maart 2003, pagina 144 van het doorgenummerde dossier, blijkt dat nadat [slachtoffer 1] de informatie met betrekking tot het geld had gegeven door één van de daders is gezegd "we knippen je vinger af". Wat later werd opnieuw gezegd "kom we knippen de vinger eraf". Na deze tweede opmerking werd daadwerkelijk geknipt. Gezien deze verklaringen en de context waarin een en ander zich afspeelde, namelijk een roofoverval waarbij onder andere vuurwapens werden gebruikt, moet worden aangenomen dat de verdachten die niet hebben geknipt, op de hoogte waren van de aanmerkelijke kans dat de vinger zou worden afgeknipt en dat zij dit gevolg op de koop hebben toegenomen. Nu geen van de verdachten tussen de eerste en de tweede dreiging zich heeft gedistantieerd van het voornemen de vinger af te knippen is de rechtbank van oordeel dat het vereiste opzet, in ieder geval in voorwaardelijke vorm, aanwezig is. De door de raadsman gevoerde verweren ten aanzien van feit drie worden door de rechtbank verworpen. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 8 maart 2003 te [B.], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bedrag aan geld groot ongeveer 5000 euro en een auto toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte of zijn mededaders die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en die [slachtoffer 1] dreigend een pistool heeft voorgehouden en op een dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Dit is een overval"; 2. hij op 8 maart 2003 te [Ho.], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen a. een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer 1], b. een hoeveelheid sieraden en een kinderpostzegelverzameling en een hoeveelheid munten, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte of één zijner mededaders die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend een pistool heeft voorgehouden en daarbij op een dreigende toon heeft gezegd: "Geef de sleutel van de kluis", en die [slachtoffer 2] met het pistool heeft geslagen en die [slachtoffer 2] heeft geschopt en geduwd; 3. hij op 8 maart 2003 in het arrondissement [M.], tezamen en in vereniging met anderen, aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, of één zijner mededaders opzettelijk met een scherp voorwerp een gedeelte van de rechterpink van die [slachtoffer 1] doorgeknipt of doorgesneden; 4. hij op 15 april 2003 in de gemeente [H.] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4000 pillen bevattende MDMA en N-ethyl MDA, zijnde MDMA en N-ethyl MDA middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 5. hij op 15 april 2003 in de gemeente [H.] voorhanden heeft gehad: a. een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een enkelloops hagelgeweer (merk Remington, model 870 Magnum, serienummer W310985M); b. munitie van de categorie III, te weten 143 patronen. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312 lid 2 sub 2 juncto artikel 47 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht feit 2: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312 lid 2 sub 2 juncto artikel 47 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht feit 3: medeplegen van zware mishandeling voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302 lid 1, juncto artikel 47 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 2 van de Opiumwet feit 5: a. handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van de categorie III strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 aanhef en onder a van de Wet wapens en munitie, b. handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen en maatregelen Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregelen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. - de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. - de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht. - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is. - het feit dat verdachte en zijn medeverdachten door hun handelen blijk hebben gegeven van totale minachting voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Zij zijn er daarbij niet voor teruggedeinsd op sadistische wijze bruut en grof geweld te gebruiken. De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken. De op te leggen straffen en maatregelen zijn - behalve op voormelde artikelen - gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Opiumwet en artikel 56 van de Wet wapens en munitie. het conservatoir beslag Door de officier van justitie zijn - met machtiging door de rechter-commissaris - ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen een auto van het merk Mitsubishi en geld met een totaalbedrag van € 8810,-. Voornoemd beslag kan enkel dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel of voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete. Nu de rechtbank verdachte niet zal veroordelen tot het betalen van een geldboete noch door de officier van justitie is aangekondigd dat jegens verdachte een ontnemingsvordering zal worden aangebracht dient het conservatoir beslag te worden opgeheven. Het opheffen van het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering brengt naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijze met zich mee dat het beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering daardoor eindigt. Er kunnen zich immers omstandigheden voordoen waaronder de officier van justitie zowel beslag ex artikel 94 als ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering noodzakelijk acht. Gelet hierop heeft de officier van justitie door het handhaven van het beslag als conservatoir beslag kennelijk niet tevens de beëindiging van het beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering beoogd. De rechtbank zal derhalve over voornoemde Mitsubishi en voornoemd geldbedrag beslissen als zijnde goederen waarop beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust. De rechtbank zal de teruggave gelasten van het geldbedrag ad. € 8810,- aan [slachtoffer 1] en de verbeurdverklaring uitspreken van de auto van het merk Mitsubishi. De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De vorderingen van de benadeelde partijen Ter terechtzitting zijn tevens de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd. Namens verdachte is het verweer gevoerd dat de vordering van [slachtoffer 2] niet kan worden toegewezen nu deze vordering zich niet in het dossier van de raadsman bevindt. Blijkens de brief van de officier van justitie d.d. 30 juli 2003 gericht aan de verdachte, is verdachte op de hoogte gesteld van de vordering van [slachtoffer 2]. Niet aannemelijk gemaakt nog gebleken is dat verdachte deze brief niet heeft ontvangen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot de door hen gevorderde bedragen van respectievelijk € 1.560,- en € 1530,- en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen geheel worden toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 62429,30 Nu aan verdachte ter zake van die feiten een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal toelichten welke posten, zoals vermeld op het voegingsformulier, tot dat bedrag hebben geleid: - "Geld (uit kluis en kleding)", € 5000,00 zijnde het geld uit de kleding - "Daimler V8 TR-RJ-39", €42.697,00 - "Winterbanden", €697,00 - "17" wielen", €3520,00 - "Telefoon Nokia", €399,00 - "Kleding (bestemd voor was)" € 1574,30 inclusief de "leren jas (gescheurd)" - "Navigatie/CD Kenwood", € 3042,00 - "Immateriële schade", 5500,00 Namens verdachte is door de raadsman aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade aan de auto van het merk Daimler, de leren jas en de telefoon enerzijds en de tenlastegelegde feiten anderzijds. De rechtbank overweegt dat de schade aan de Daimler - veroorzaakt door het in de brand steken hiervan - een aannemelijk gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Het scheuren van de jas is naar het oordeel van de rechtbank eveneens een aannemelijk gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van de telefoon overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [slachtoffer 1] op pagina 172 blijkt dat de overvallers de telefoon kennelijk kapot hebben geslagen. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van het resterende deel van haar vordering niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij voor wat betreft dat deel van haar vordering in haar vordering niet-ontvankelijk is en de vordering voor wat betreft dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal in het kader van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] bij het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aftrekken het hierboven genoemd onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag ad. € 8810,-. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten; - 2003033992 4, 4 Doosjes munitie inhoud 25 patronen - 2003033992 7, Wapen RIOTGUN REMMING 870 Magnum geladen met 4 patronen merk Fiocchi - 2003033992 8, 19 Patronen FIOCCHI in doos - 2003033992 9, 24 Patronen CACCIA RC 4 in doos - gelast de teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomene, te weten; - 2003033992 23, 9 Lampen assimilatielampen - 2003033992 24, 9 Transformators - 2003033992 25, 1 Tijdklok tijdschakelaar - 2003033992 26, 1 Ventilator - 2003033992 27 2 Stuks electra: 1 temperatuurmeter en 1 vochtmeter - 2003033992 28 2 Stuks afzuigkap: 1 afzuiginstallatie en 1 filter - veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van euro 62429,30 (zegge tweeënzestigduizendvierhonderdnegenentwintig euro en dertig cent); - bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; - veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1], in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op euro 654,50 alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken; - legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van euro 53619,30 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 365 dagen; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voormeld bedrag van euro 53619,30 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen. - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van euro 53619,30 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] komt te vervallen; - veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij (adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van euro 1560,- (zegge vijftienhonderdzestig euro); - veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van euro 1560,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] voormeld bedrag van euro 1560,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen. - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van euro 1560,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt te vervallen; - veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , [adres slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van euro 1530,- (zegge vijftienhonderddertig euro); - veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van euro 1530,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voormeld bedrag van euro 1530,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen; - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van euro 1530,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen; - heft op het conservatoir beslag gelegd op een geldbedrag van € 8810,- en gelast de teruggave van dat geldbedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd; - heft op het conservatoir beslag gelegd op de auto van het merk Mitsubishi en verklaart deze auto verbeurd. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. I.M. Etman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.W. Pieters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2004, zijnde mr. F.M. van Maanen Winters buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.