Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3334

Datum uitspraak2004-02-06
Datum gepubliceerd2004-02-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400021/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) [verzoekers] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de zolderruimte van het pand [locatie] te Valkenswaard (hierna: het pand) als woonruimte uiterlijk op 1 oktober 2002 te staken en gestaakt te houden. Voorts heeft het college hen onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de rest van dat pand als kamerverhuurbedrijf uiterlijk op 1 april 2003 te staken en gestaakt te houden.


Uitspraak

200400021/2. Datum uitspraak: 6 februari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoekers], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2003 in het geding tussen: verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) [verzoekers] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de zolderruimte van het pand [locatie] te Valkenswaard (hierna: het pand) als woonruimte uiterlijk op 1 oktober 2002 te staken en gestaakt te houden. Voorts heeft het college hen onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de rest van dat pand als kamerverhuurbedrijf uiterlijk op 1 april 2003 te staken en gestaakt te houden. Bij besluit van 7 januari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat de begunstigingstermijnen zijn verlengd tot 1 juli 2003. Bij uitspraak van 31 oktober 2003, verzonden op 25 november 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 30 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 30 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.I.B.M. Arends, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is [partij] daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat zowel het gebruik van de zolder van het pand als woonruimte als het gebruik van de rest van het pand als kamerverhuurbedrijf niet in overeenstemming is met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan “Centrum, Deelgebied I”. De Voorzitter gaat er voorshands dan ook van uit dat het college bevoegd was tot oplegging van de lasten. 2.2. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel voorts terecht het beroep van verzoekers op het vertrouwensbeginsel niet gehonoreerd, reeds omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat in de jaren voorafgaand aan de oplegging van de lasten het aantal bewoners van het pand en het aantal klachten van omwonenden over overlast, veroorzaakt door deze bewoners, is toegenomen. 2.3. Ook het oordeel van de rechtbank dat de geboden begunstigingstermijnen niet onredelijk kort zijn, komt de Voorzitter vooralsnog niet onjuist voor. 2.4. Mede gelet hierop, bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de lasten niet mochten worden opgelegd. Gezien voorts de betrokken belangen, bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Boer Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2004 201.