Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3335

Datum uitspraak2004-02-02
Datum gepubliceerd2004-02-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400062/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 november 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) verzoekster op straffe van een dwangsom gelast om drie reclameborden met hun volledige bevestigingsconstructie, inclusief alle montageonderdelen, zoals aangebracht op een geveldeel van het pand [locatie] te [plaats], te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200400062/2. Datum uitspraak: 2 februari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoekster], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 24 december 2003 in het geding tussen: verzoekster en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 november 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) verzoekster op straffe van een dwangsom gelast om drie reclameborden met hun volledige bevestigingsconstructie, inclusief alle montageonderdelen, zoals aangebracht op een geveldeel van het pand [locatie] te [plaats], te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 11 september 2003 heeft het het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat daarbij is overwogen dat de last is opgelegd wegens overtreding van artikel 40 van de Woningwet. Bij uitspraak van 24 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier en [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. de Groot, medewerker van het stadsdeel, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld. 2.2. In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat verzoekster de last niet mocht worden opgelegd. 2.3. Voorts is van de zijde van verzoekster ter toelichting van haar verzoek ter zitting verklaard dat, als zij hangende het hoger beroep aan de last gevolg moet geven, dit bij haar tot inkomstenderving zal leiden. Aan het verzoek is aldus louter een financieel belang ten grondslag gelegd. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster als gevolg van de gestelde inkomstenderving in een financiƫle noodsituatie zal komen te verkeren. 2.4. Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek te worden afgewezen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Boer Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2004 201.