Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3664

Datum uitspraak2004-02-13
Datum gepubliceerd2004-02-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008152-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen medeplegen. Verdachte heeft geen actieve rol gespeeld bij het plegen van het delict. Zij heeft een passieve houding aangenomen, doch deze heeft er niet toe geleid dat er sprake is van medeplegen in juridische zin.


Uitspraak

Parketnummer: 03/008152-03 Datum uitspraak: 13 februari 2004 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [verdachte], geboren te [adres en geboorteplaats verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost - Huis van Bewaring Ter Peel te Evertsoord. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 december 2003, 14 januari 2004, 2 februari 2004 en 9 februari 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. zij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 17 februari 2003 in de gemeente [M], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemd [slachtoffer] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemd [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: zij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 17 februari 2003 in de gemeente [M], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet genoemd [slachtoffer] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemd [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden; meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: zij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 17 februari 2003 in de gemeente [M] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) met dat opzet genoemd [slachtoffer] tegen diens wil (langdurig) (in een kelder) opgesloten en/of vastgebonden (gehouden) en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemd [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, welk feit de dood van [het slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; art 282 lid 3 Sr. 2. zij op of omstreeks 25 februari 2003 in de gemeente [M] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [C.S.]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, in elk geval een brandbare (vloei-)stof in die woning uitgestrooid en in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare stof(fen) , althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, de inboedel van die woning en/of de belendende gebouw(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat/die gebouw(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 3. zij op of omstreeks 10 april 2003 in de gemeente [M] en/of te [S] gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, respectievelijk als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, ongeveer 1424 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk, genoemde tabletten, althans dat materiaal vanuit België naar [M], in elk geval naar Nederland ingevoerd en/of genoemde tabletten, althans dat materiaal ter uitvoer naar Spanje, in elk geval naar het buitenland, op haar lichaam gedragen toen zij, verdachte, in een vliegtuig met bestemming Spanje wilde stappen; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: zij op of omstreeks 10 april 2003 in de gemeente [M] en/of te [S] gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1424 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Overweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde Onder het onder 1 ten laste gelegde wordt verdachte medeplegen verweten met betrekking tot het veroorzaken van de dood en/of de vrijheidsberoving van [het slachtoffer]. Op grond van de verklaringen ter zitting en het dossier in deze zaak komt de rechtbank tot de conclusie dat [het slachtoffer] in het ten laste gelegde tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 17 februari 2003 is mishandeld en van zijn vrijheid beroofd. De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of verdachte daarbij een zodanige rol heeft gespeeld dat van medeplegen kan worden gesproken. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij deze mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende. Verdachte wist van het voornemen van [dader 1] en [dader 2] om [het slachtoffer] 'een lesje te leren' of 'te pakken'. Op zaterdag 8 februari 2003 krijgt [het slachtoffer] een slaapmiddel, mogelijk rohypnol, en alcohol toegediend, terwijl er ook verdovende middelen worden gebruikt. [Het slachtoffer] raakt hierdoor 'van de wereld' waarna verdachte met lippenstift op zijn hoofd schrijft. Ook wordt het haar van [het slachtoffer] in haar bijzijn geschoren of gemilimeterd. Getuige [D] hoort [dader 1] die dag zeggen dat [het slachtoffer] naar de kelder zal worden gebracht en zij ziet dat [dader 1] onder meer tie-raps en tape bij zich heeft. Verdachte heeft echter inmiddels de woning verlaten en is bij dit gesprek niet aanwezig. Van andere handelingen jegens [het slachtoffer] op deze dag blijkt niet. De volgende dag, op zondag 9 februari 2003, ontstaat er een conflict tussen [het slachtoffer] enerzijds en [dader 1] en [dader 2] anderzijds. Dit mondt uit in de vrijheidsberoving van [het slachtoffer] door beide anderen en de mishandeling. Op grond van de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan de rechtbank echter niet concluderen dat verdachte op dat moment op de hoogte was van deze plannen van [dader 1] en [dader 2], laat staan dat zij bij het beramen daarvan op enige wijze betrokken was. Toen [het slachtoffer] zich in de kelder van zijn woning bevond heeft verdachte twee maal van de keldertrap [dader 1] en [dader 2] in de kelder gezien terwijl zij doende waren [het slachtoffer] te mishandelen. Deze was op dat moment aan handen en voeten geboeid en zijn mond was met tape afgeplakt. Ook hoorde zij het (gesmoorde) geschreeuw van het slachtoffer. De verdachte heeft zich echter niet naar beneden in de kelder begeven, waar [het slachtoffer] zich bevond. Overigens heeft zij zich gedurende de tijd dat [het slachtoffer] in de kelder lag, elders in de woning opgehouden. Voor zover is vast te stellen heeft verdachte geen actieve rol gehad bij de vrijheidsberoving en de mishandeling van [het slachtoffer] in de kelder. Verdachte wist van de vrijheidsberoving en de mishandeling van [het slachtoffer]. Zij bleef in de woning toen dit zich afspeelde en zij is het slachtoffer niet te hulp gekomen door hem te bevrijden of door hulp van buiten in te roepen. Kortom, verdachte is passief gebleven. Die passieve houding heeft niet bijgedragen aan het plegen van het delict. Die houding van verdachte mag moreel laakbaar zijn, in juridische zin levert zij geen medeplegen op. De vrijspraak Nu de rechtbank tot de slotsom komt dat er van een strafrechtelijk te duiden betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde geen sprake is, dient zij reeds daarom hiervan te worden vrijgesproken. Eveneens acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd. Ook daarvan moet zij worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij op 10 april 2003 in de gemeente [M] en te [S] gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 1424 tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk genoemde tabletten vanuit België naar [M] ingevoerd en genoemde tabletten ter uitvoer naar Spanje op haar lichaam gedragen toen zij, verdachte, in een vliegtuig met bestemming Spanje wilde stappen. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: Feit 3 primair: Voortgezette handeling van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet juncto artikel 47, eerste lid aanhef en sub 1° van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de hoeveelheid pillen die bij verdachte zijn aangetroffen; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend; - de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De vorderingen van de benadeelde partij Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partij] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 1 subsididiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen. De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 56 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 van de Opiumwet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF MAANDEN; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot VIER MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - heft op het bevel tot voorlopige hechtenis; - verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk; - veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2004.