Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3752

Datum uitspraak2003-03-12
Datum gepubliceerd2004-05-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers00/684
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geschil tussen gemeente en particulier over de vraag of een weg openbaar is in de zin van de Wegenwet. Gemeente heeft niet bewezen dat het wegje gedurende tien achtereenvolgende jaren toegankelijk is geweest voor een ieder en dat zij in die periode onderhand heeft gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector civiel recht Vonnis van 12 maart 2003 in de zaak van: rolnr: 00/684 eiser, wonende te Ellewoutsdijk, eiseres, procureur: mr M.L. Huisman tegen: de openbare rechtspersoon De Gemeente Borsele, zetelende te Heinkenszand, gedaagde, procureur: mr U.T. Hoekstra advocaat: mr Th.A.J. Verster 1. Het verdere verloop van de procedure 1.1 De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 23 januari 2002. Ter uitvoering daarvan heeft gedaagde op 14 maart 2002 en 2 april 2002 7 getuigen doen horen. Door eiseres zijn in contra-enquête 5 getuigen voorgebracht. Van deze getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben vervolgens een conclusie na enquête genomen. Redenen gelegen in de organisatie van de rechtbank maken dat dit eindvonnis door een andere rechter wordt gewezen dan de rechter die de getuigenverhoren heeft gehouden. 2. De verdere beoordeling van het geschil 2.1 Aan de gemeente is opgedragen te bewijzen dat het wegje na 26 april 1963 gedurende een periode van tenminste tien achtereenvolgende jaren voor een ieder - zijnde anderen dan degene die daartoe uit hoofde van de erfdienstbaarheid van uitweg toe gerechtigd waren of zijn - toegankelijk is geweest en dat het wegje gedurende die tijd door de gemeente is onderhouden en tevens dat gedurende deze periode niet kenbaar is geweest dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk was. Gelet op de afgelegde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat de gemeente niet geslaagd is in haar bewijsopdracht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. 2.2 Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de gemeente het wegje onderhouden heeft in de zin van de Wegenwet (een vereiste voor toepasselijkheid van artikel 4 lid 1 sub II van de Wegenwet). Uit de memorie van toelichting op de Wegenwet blijkt dat sprake had moeten zijn van een wijze van onderhoud, waardoor de weg in goede staat kwam te verkeren. Dat was niet het geval. De heer (naam) heeft verklaard dat het onderhoud van het wegje in de periode dat hij wethouder was (1978 - 1986) ook niet in het onderhoudsplan van de gemeente was opgenomen. Tijdens de schouw in 1980 zag het er volgens hem niet naar uit dat er enig onderhoud aan het wegje werd gepleegd. De heer (naam) duidde de toestand ter plekke aan als een soort 'bush/bush'. De heer (naam), opzichter groenvoorziening bij de gemeente, heeft verklaard dat het wekelijks maaien van de bermen van het wegje een uitzondering was. Het maaien van de bermen werd drie à vier keer per jaar meegenomen bij het maaien van het speelveldje (dat wekelijks gebeurde). Uit de verklaringen is voorts gebleken dat door de gemeente slechts een enkele keer (veelal op verzoek) onderhoud aan het wegje is verricht (de kuilen in de weg werden dan met grind gevuld). Zo heeft de heer (naam) (in de periode 1970 - 1999 als vrachtwagenchauffeur in dienst van de gemeente) verklaard dat hij niet meer dan één keer per jaar op het wegje kwam voor het storten van verhardingsmateriaal. Dit onderhoud werd meestal verricht na klachten van de schutterij of van maaiers. De heer (naam), ook thans nog in dienst van de gemeente, bevestigt deze verklaring van de heer (naam) (één van de schutters belde het gemeentehuis met het verzoek de putten in het wegje te vullen). Nu de gemeente niet is geslaagd in haar bewijsopdracht betekent dit dat de vordering van eiser toewijsbaar is. 2.4 De vordering terzake buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende heeft aangetoond dat zij voorafgaande aan de procedure daadwerkelijk kosten heeft moeten maken terzake juridische bijstand anders dan ter voorbereiding van de procedure (en derhalve schade heeft geleden). Het bedrag dat de rechtbank zal toewijzen, wordt ambtshalve gematigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg, zijnde een bedrag van € 780,00. 2.5 De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 3. De beslissing De rechtbank: - verklaart voor recht dat de onroerende zaak, gelegen te Ellewoutsdijk, kadastraal bekend gemeente Borsele, sectie O, nummer 205, groot 19 are en 10 centiare, plaatselijk ook bekend als het Doktorswegje, niet openbaar is, - veroordeelt de gemeente om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag van € 780,00 ten titel van buitengerechtelijke kosten, - veroordeelt de gemeente in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiser begroot op € 181,51 aan griffierechten, een bedrag aan € 61,00 aan overige verschotten en een bedrag ad € 1.755,00 aan salaris procureur, - verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, - wijst af het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr D.C. van Reekum en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 maart 2003 in aanwezigheid van de griffier.