Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3820

Datum uitspraak2004-01-20
Datum gepubliceerd2004-02-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.004645.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wat er ook zij van de hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de uitslag van het voorlopige onderzoek naar uitgeademde lucht, blijkt naar het oordeel van het hof uit het vorenomschrevene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan de politie kon overgaan tot de aanhouding van de verdachte wegens verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en vervolgens kon besluiten tot het afnemen van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Niet valt in te zien dat in verband met dat onderzoek enige onrechtmatigheid heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

Parketnummer: 20.004645.02 Datum uitspraak: 20 januari 2004 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 augustus 2002 in de strafzaak onder de parketnummers 01/056098-02; 01/056183-02 (t.t.z. gevoegd) tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1955, wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich niet kan verenigen met de bewezenverklaring door de eerste rechter van het bij parketnummer 01/056183-02 ten laste gelegde. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE. De bewezenverklaring De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in verband met het bij parketnummer 01/056183-02 ten laste gelegde doen aanvoeren -zakelijk weergegeven- dat de inhouding van zijn rijbewijs door het Openbaar Ministerie onrechtmatig is geschied, nu deze beslissing is genomen door een parketsecretaris, die daartoe onbevoegd was aangezien een dergelijke bevoegdheid niet aan een parketsecretaris mag worden gemandateerd. De raadsvrouwe heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 23 september 2003, gepubliceerd onder LJN-nummer AG3621, zaaknummer 00377/03B. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de stukken blijkt dat op 18 februari 2002 is beslist tot inhouding van het rijbewijs van verdachte, welke beslissing is genomen namens de officier van justitie door de parketsecretaris genaamd A.W.H. Verheul. Uit voornoemd arrest blijkt dat het bij de beslissing tot inhouding van het rijbewijs gaat om toepassing van een zodanig ingrijpende bevoegdheid, dat de aard van die bevoegdheid zich verzet tegen uitoefening daarvan door een ander dan de officier van justitie. Derhalve acht het hof niet bewezen dat verdachte heeft gereden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en dat rijbewijs niet aan hem was teruggegeven. Dit laatste begrip heeft immers niet alleen feitelijke betekenis, maar moet mede worden verstaan in de zin die daaraan gegeven wordt in lid 4 van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 164, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens laatstgenoemde bepaling is de officier van justitie die binnen tien dagen na de dag van invordering niet gebruik maakt van de bevoegdheid tot invordering gehouden het rijbewijs "onverwijld" terug te geven. Nu de officier van justitie niet (bevoegdelijk) van deze bevoegdheid heeft gebruik gemaakt had het rijbewijs op het tijdstip van de overtreding - vier weken na de invordering op 13 februari 2002 - reeds lang moeten zijn teruggegeven, zodat het rijbewijs niet kan worden aangemerkt als niet-teruggegeven in de zin van artikel 9, lid 4, in verband met artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Mitsdien kan niet wettig worden bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 01/056183-02 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 01/056098-02 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 13 februari 2002 te Oss als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 610 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij parketnummer 01/056098-02 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in verband met het bij parketnummer 01/056098-02 ten laste gelegde doen aanvoeren -zakelijk weergegeven- dat er ten aanzien van de verdachte onvoldoende aanwijzingen van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 bestonden om tot het afnemen van een ademanalyse over te gaan, zodat deze ademanalyse onrechtmatig is afgenomen en de daaruit verkregen uitslag van het bewijs dient te worden uitgesloten. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen blijkt dat: - op 13 februari 2002 omstreeks 4.02 uur de bestuurder van een personenauto, rijdend over de Heescheweg te Oss, naderend een opvallend politievoertuig met daarin gezeten de verbalisanten Ter Mors en Verberkt, plots zijn lichten doofde en het voertuig aan de zijde van de weg parkeerde; - genoemde verbalisanten daarop hun voertuig in beweging hebben gezet en eerder bedoelde personenauto achterna zijn gereden na hun voertuig te hebben gekeerd, waarbij zij het voertuig niet meer dan enkele seconden uit het oog hebben verloren; - genoemde verbalisanten, aangekomen bij de geparkeerde personen, de verdachte aantroffen terwijl hij aan de bestuurderskant uit de auto stapte, en vervolgens waarnamen dat zijn adem rook naar het gebruik van alcoholhoudende drank. Wat er ook zij van de hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de uitslag van het voorlopige onderzoek naar uitgeademde lucht, blijkt naar het oordeel van het hof uit het vorenomschrevene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan de politie kon overgaan tot de aanhouding van de verdachte wegens verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en vervolgens kon besluiten tot het afnemen van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Niet valt in te zien dat in verband met dat onderzoek enige onrechtmatigheid heeft plaatsgevonden. Het verweer wordt mitsdien verworpen. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bij parketnummer 01/056098-02 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In verband met de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 november 2003, reeds vier maal eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Op grond daarvan acht het hof oplegging van een geldboete van na te melden hoogte, in combinatie met na te melden bijkomende straf, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiƫle draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft aanleiding gevonden om te bepalen dat de verdachte de op te leggen geldboete in termijnen mag voldoen, in voege als in het dictum te melden. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd en/of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 01/056183-02 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij parketnummer 01/056098-02 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte bij parketnummer 01/056098-02 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van zevenhonderd (700) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van veertien (14) dagen. Bepaalt dat de veroordeelde de opgelegde geldboete mag voldoen in zeven (7) opeenvolgende maandelijkse termijnen van elk groot honderd (100) euro. Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht (8) maanden. Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het -voor wat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid betreft-, voor tenuitvoerlegging vatbaar worden van deze uitspraak ingevorderd en/of ingehouden is geweest, op de duur van voormelde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit arrest is gewezen door Mr. Bergkotte, als voorzitter Mrs. Begheyn en Pijls, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. Boekelman, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2004. Mr. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 03 tijd : 11.35 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1955, wonende te [adres], Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 augustus 2002 ter zake van: parketnummer 01/056098-02: "Overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994", parketnummer 01/056183-02: "Overtreding van artikel 9, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot: tav. parketnr. 01/056098-02: ? 700,= subs. 14 dgn.hecht.OV + 6 mndn.ontz.rijbevh.OV. + M.A.T.v.inh. v.h.rijbewijs tav.parketnr. 01/056183-02: 3 mndn.ontz.rijbevh.OV.