Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3828

Datum uitspraak2004-02-09
Datum gepubliceerd2004-04-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/3677
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / verlenging ophouding. Blijkens de beschikking tot verlenging van de ophouding op grond van artikel 50, vierde lid, Vw 2000 is deze beslissing genomen twintig minuten na aanvang van de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, Vw 2000. Verweerder heeft derhalve gebruik gemaakt van deze bevoegdheid, terwijl het onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit nog amper een aanvang had genomen. Nu in de beslissing niet is gemotiveerd en anderszins ook niet is gebleken waarom van deze bevoegdheid op dat moment al gebruik is gemaakt, oordeelt de rechtbank dat sprake is van oneigenlijke gebruikmaking van deze bevoegdheid. Nu daarbij de termijn van zes uren gedurende welke een vreemdeling zonder de toepassing van artikel 50, vierde lid, Vw 2000 kan worden opgehouden ruimschoots is overschreden, terwijl gedurende deze zes uren kennelijk geen onderzoek heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling zonder wettelijke grondslag van zijn vrijheid beroofd is geweest. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Zitting houdende te Assen Vreemdelingenkamer Regnr.: AWB 04/3677 VRONTN S4 uitspraak: 9 februari 2004 U I T S P R A A K op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende: A, geboren [...] 1956, van Bosnische nationaliteit, IND-dossiernummer: 9109.30.0252, eiser, gemachtigde: mr. E. Ebes, medewerker bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost Nederland te Groningen, tegen DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: dhr. D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. PROCESVERLOOP Bij besluit van 23 januari 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Namens verweerder is de rechtbank op 26 januari 2004 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding. Eiser is heeft zich ter zitting van 2 februari 2004 doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. OVERWEGINGEN Eiser is staandegehouden als verdachte van winkeldiefstal en vervolgens voor nader onderzoek opgehouden. Tijdens de strafrechtelijke ophouding zijn de persoonsgegevens van eiser geverifieerd en kon niet worden vastgesteld dat eiser legaal in Nederland verbleef. Eiser is aansluitend aan het strafrechtelijke traject staandegehouden op grond van het eerste lid van artikel 50 Vw 2000 en opgehouden op grond van het tweede lid van artikel 50 Vw 2000. Vervolgens is op grond van het vierde lid van artikel 50 Vw 2000 de termijn van ophouding verlengd met (maximaal) 48 uren en is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld. Verweerder heeft op 30 januari 2004 de bewaring opgeheven. Op grond van het bepaalde in artikel 106, Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Thans dient te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106, Vw 2000. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de vrijheidsbeperkende aard van de ophouding meebrengt dat de duur van de ophouding zoveel mogelijk dient te worden beperkt en dat in beginsel het onderzoek dient plaats te vinden binnen de in het tweede lid van artikel 50 Vw 2000 genoemde termijn van zes uren. Dit brengt mee dat het vierde lid van artikel 50 Vw 2000 terughoudend dient te worden toegepast. De toepassing van deze bepaling dient te worden beperkt tot die gevallen waarin de reguliere onderzoekstermijn van zes uren adequaat is gebruikt en vervolgens onvoldoende is gebleken. Doorgaans is hiervan slechts sprake in uitzonderlijke gevallen. Toepassing van de bevoegdheid om de ophouding te verlengen vergt derhalve een gedegen motivering. Blijkens de beschikking tot verlenging van de ophouding van eiser op grond van het vierde lid van artikel 50 Vw 2000, is deze beslissing genomen twintig minuten na aanvang van de ophouding op grond van het tweede lid van artikel 50. In het onderhavige geval heeft verweerder derhalve gebruik gemaakt van deze bevoegdheid terwijl het onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit nog amper een aanvang had genomen. Nu in de beslissing niet is gemotiveerd en anderszins ook niet is gebleken waarom van deze bevoegdheid toen al gebruik is gemaakt, oordeelt de rechtbank dat sprake is van oneigenlijke gebruikmaking van deze bevoegdheid. Nu daarbij de termijn van zes uren gedurende welke een vreemdeling zonder de toepassing van het vierde lid van artikel 50 Vw 2000 kan worden opgehouden ruimschoots is overschreden, terwijl gedurende deze zes uren kennelijk geen onderzoek heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling zonder wettelijke grondslag van zijn vrijheid beroofd is geweest. Daarmee is gehandeld in strijd met artikel 15 van de Grondwet en zodat de daarop volgend opgelegde maatregel van bewaring, van meet af onrechtmatig moet worden geacht. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding van €95,-- per dag toe te kennen voor de 7 dagen die hij vanaf 23 januari 2004 heeft doorgebracht in een politiecel. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 665,00 zal worden toegekend. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 665,00; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 322,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Groot als griffier en uitgesproken op 9 februari 2004. Afschrift verzonden: 11 februari 2004