Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3854

Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2004-02-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/06160
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is de vraag of artikel 23 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) in de weg staat aan de aftrek van de rente ter zake van de tweede woning op Bonaire.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Zesde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X, wonende te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belas-ting-dienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 21 oktober 2002, ingediend door A als gemachtigde, en aangevuld bij brief van 25 november 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van de inspecteur, gedagtekend 20 september 2002, op de namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften tegen de hem opge-leg-de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 en 1999. De aanslag voor het jaar 1998 was met dagtekening 5 juni 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 140.838 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. De aanslag voor het jaar 1999 was met dagtekening 1 juni 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 185.561 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken en tot vaststelling van de aanslagen naar een belastbaar inkomen van f 98.638 (1998), respectievelijk f 143.361 (1999). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en conclu-deert tot ongegrondverklaring van het beroep. De zaak is behandeld ter zitting van 28 mei 2003. Namens belanghebbende is verschenen de voornoemde gemachtigde, tot bijstand vergezeld van B. De inspecteur is verschenen in de persoon van C. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd. De inspecteur heeft zijn pleitnota voorgedragen; de namens belanghebbende overgelegde pleitnota, die op voorhand aan het Hof en aan de inspecteur was toegezonden, is als voorgedragen aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, geboren in 1944 en woonachtig in Z, bezit een tweede woning op Bonaire, welke is gefinancierd met een door hypotheek verzekerde lening van X Holding B.V. ten bedrage van f 700.000. Op die lening heeft belanghebbende zowel in 1998 als in 1999 een bedrag van f 42.000 aan rente betaald. 2.2. Belanghebbende heeft zowel in 1998 als in 1999 aangifte gedaan als binnenlands belastingplichtige. In het aangegeven belastbaar inkomen van beide jaren is begrepen het huurwaardeforfait ter zake van de tweede woning ten bedrage van f 14.349, alsmede de betaalde hypotheekrente ten bedrage van f 42.000. 2.3. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor het jaar 1998, behalve een tweetal niet betwiste correcties, het voormelde bedrag aan hypotheekrente van f 42.000 gecorrigeerd. Bij de aanslagregeling voor het jaar 1999 is eveneens een correctie van f 42.000 toegepast. 3. Geschil In geschil is de vraag of artikel 23 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) in de weg staat aan de aftrek van de rente ter zake van de tweede woning op Bonaire. Voor het geval deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de positieve inkomsten uit de tweede woning (het bedrag van het huurwaardeforfait, in beide jaren f 14.349). De inspecteur betwist deze aanspraak omdat belanghebbende over de jaren 1994 tot en met 1997 negatieve inkomsten tot een totaal van f 80.720 uit de woning heeft genoten, zodat dit gestalde verlies eerst moet worden ingelopen. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2003. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende is binnenlands belastingplichtig; bij de bepaling van zijn belastbare inkomen op de voet van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 komt de betaalde hypotheekrente in aftrek. Het Hof vermag in de tekst en de structuur van de BRK geen steun te vinden voor de opvatting van de inspecteur dat artikel 23 BRK de woonstaat (in casu: Nederland) verbiedt om aldus rekening te houden met de hypotheekrente die haar inwoner betaalt ter zake van een (tweede) woning in de andere staat. Deze hypotheekrente wordt ingevolge artikel 24 BRK, evenals de positieve inkomsten uit de tweede woning, betrokken in het inkomen waarnaar hier te lande belasting wordt geheven. Het arrest HR 27 september 2000, nr. 34796, BNB 2001/29, bevat geen aanwijzing in tegengestelde zin. Het houdt - toegepast op de onderhavige casus - slechts in dat artikel 23 BRK de staat waar de onroerende zaak is gelegen (in casu: de Nederlandse Antillen), verplicht de hypotheekrente in aftrek toe te laten bij de bepaling van het aldaar belastbare inkomen. 5.2. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk op het primaire geschilpunt aan belanghebbende is. Het beroep is derhalve gegrond, de uitspraken dienen te worden vernietigd en de aanslagen dienen beide met f 42.000 te worden verminderd. Het subsidiaire geschilpunt behoeft geen behandeling. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 322 x 2 (proceshandelingen) x 1 (wegingsfactor) = € 644. 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraken; - vermindert de aanslag voor het jaar 1998 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 98.638; - vermindert de aanslag voor het jaar 1999 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 143.361; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 644, te betalen door de Staat en - gelast de Staat het griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 18 juni 2003 door mr. Den Boer, lid van de belastingkamer, in tegen-woor-dig-heid van mr. Thijssen als grif-fier. De beslissing is op die datum ter open-bare zit-ting uit-ge-sproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.