Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4018

Datum uitspraak2004-02-13
Datum gepubliceerd2004-02-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1696/02 Afvalstoffenheffing
Statusgepubliceerd


Indicatie

3.1. In geschil is de hoogte van de onderhavige aanslag afvalstoffenheffing.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 1696/02 13 februari 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Emmen (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2001. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van ƒ 482,52. 1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft het hoofd bij de bestreden uitspraak van 30 juli 2002 de aanslag gehandhaafd. 1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 15 augustus 2002 is ingekomen. 1.4. Het hoofd heeft op 5 november 2002 een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 december 2003, gehouden te Assen, alwaar de heer A namens het hoofd aanwezig was. De belanghebbende, van wie het gerechtshof vóór de zitting een ontvangstbevestiging met handtekening betreffende de aan hem (aangetekend) gezonden uitnodiging voor de zitting retour heeft ontvangen, is niet ter zitting verschenen. 1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van ƒ 482,52. 2.2. De belanghebbende maakt geen gebruik van een zogenoemde groene container. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. In geschil is de hoogte van de onderhavige aanslag afvalstoffenheffing. 3.2. De belanghebbende acht het - naar het gerechtshof hem begrijpt - onrechtvaardig dat hij dient te betalen voor een groene container, terwijl hij hiervan geen gebruik maakt. Hij acht een heffing van ƒ 241,26 rechtvaardiger. 3.3. Het hoofd is van opvatting dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1. Niet in geding is - naar het gerechtshof partijen begrijpt - dat de onderhavige aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd krachtens en in overeenstemming met de vigerende op artikel 219 van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer berustende Verordening afvalstoffenheffing 2001. Het gerechtshof is niet gebleken dat partijen hierbij uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting. 4.2. De belanghebbende heeft de onderhavige aanslag slechts bestreden door te stellen dat hij het onrechtvaardig acht dat hij dient te betalen voor een groene container, terwijl hij hiervan geen gebruik maakt. Deze stelling heeft hij naar het oordeel van het gerechtshof evenwel tevergeefs opgeworpen. Zowel naar de tekst van artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer als naar de uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel blijkende bedoeling van de wetgever, kan de onderhavige afvalstoffenheffing namelijk worden geheven ongeacht of in feite huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden. Dit brengt met zich mee dat artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer geen tariefdifferentiatie eist naar de daadwerkelijke hoeveelheid of soort ter inzameling aangeboden afvalstoffen. Het ontbreken van een dergelijke tariefdifferentiatie in de Verordening is mitsdien niet in strijd met voormeld artikel en heeft ook niet tot gevolg dat te dezen sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing welke de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het instellen van deze heffing niet op het oog kan hebben gehad. Het gerechtshof merkt nog op dat gesteld noch gebleken is dat de gemeente haar inzamelingsverplichting niet nakomt. 4.3. Het voorgaande leidt de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft. 5. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 13 februari 2004 door mr. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier. Op 18 februari 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.