Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4221

Datum uitspraak2004-02-20
Datum gepubliceerd2004-02-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008163-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde feit onder 2 nietig, nu deze onvoldoende feitelijk is en daarmee niet voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.


Uitspraak

Parketnummer: 03/008163-03 Datum uitspraak: 20 februari 2004 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [verdachte], geboren te [geboortedatum en -plaats verdachte], verblijvende te [M]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 december 2003, 14 januari 2004, 2 februari 2004 en 9 februari 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente [M], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemd [slachtoffer] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemd [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente [M], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet genoemde [het slachtoffer] (op een stoel) vastgebonden en/of (langdurig) opgesloten en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemd [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemd [slachtoffer] is overleden; meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2003 tot en met 26 maart 2003 in de gemeente [M] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [het slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet genoemd [slachtoffer] tegen diens wil (langdurig) (in een kelder) opgesloten en/of vastgebonden (gehouden) en/of rohypnol, althans een stof, toegediend en/of (vervolgens) genoemd [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen geslagen en/of getrapt en/of geschopt, welk feit de dood van [het slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; art 282 lid 3 Sr. 2. hij in of omstreeks het tijdvak van 11 april 2003 tot en met 24 april 2003 in de gemeente [M], althans in het arrondissement [M], een of meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op of omstreeks 30 april 2003 in de gemeente [M] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 15,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. De geldigheid van de dagvaarding De rechtbank is van oordeel dat de zinsnede "een hoeveelheid van een materiaal bevattende (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I" van het onder 2 ten laste gelegde, onvoldoende feitelijk is en derhalve niet voldoet aan de gestelde eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 2 derhalve nietig. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 3. hij op 30 april 2003 in de gemeente [M] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 15,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt: Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid van de Opiumwet. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld; - de hoeveelheid heroïne en cocaïne zijnde meer dan een gebruikershoeveelheid en die duidt op de intentie deze verdovende middelen verder te verspreiden; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De vorderingen van de benadeelde partij Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partij] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen. De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 van de Opiumwet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart de dagvaarding, met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde, nietig; - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF MAANDEN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk; - veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2004.