Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4244

Datum uitspraak2004-02-12
Datum gepubliceerd2004-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/030107-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel, dat verzoeker - door zich tijdens het voorbereidend onderzoek in een situatie waarin er een aantal hem belastende omstandigheden hem werden voorgehouden te beroepen op het zwijgrecht en ook geen pogingen in het werk te stellen om anderszins zijn onschuld aan te tonen, waardoor hij de tegen hem bestaande verdenking niet heeft ontzenuwd tot in elk geval het tijdstip van de pro forma zitting, waarop hij bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak wellicht wel bereid zou zijn geweest een verklaring af te leggen - zijn vrijheidsbeneming gedurende die aan de pro forma zitting voorafgaande periode aan zichzelf te wijten heeft gehad. Er zijn daarom geen gronden van billijkheid de periode van vrijheidsbeneming tot aan de pro forma zitting in mindering te brengen op een uit anderen hoofde opgelegde vrijheidsstraf.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT ENKELVOUDIGE RAADKAMER Registratienummer: 03/729 Parketnummer: 15/030107-03 Uitspraakdatum: 12 februari 2004 BESCHIKKING (art. 90, vierde lid, Sv.) 1. Ontstaan en loop van de procedure Op 29 september 2003 is ter griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een door mr. B.M. Beg, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 29 augustus 2003, van [Naam], verzoeker, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonadres], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Huis van Bewaring De Eenhoorn, te Zwaag, domicilie kiezende te [adres], ten kantore van mr. B.M. Beg, voornoemd. Het verzoekschrift strekt er onder meer en primair toe, dat de aan verzoeker ten laste van de Staat toe te kennen vergoeding, ter zake van de schade welke verzoeker stelt te hebben geleden tengevolge van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ter zake van verdenking van overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, wordt verrekend met een door het gerechtshof te Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000771-03 op te leggen gevangenisstraf. Op 29 januari 2004 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld. Verzoeker noch diens raadsman is verschenen. Aanwezig was de officier van justitie mr. Van der Heijden. Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd. 2. Beoordeling De strafzaak tegen verzoeker is geƫindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 26 juni 2003, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken. Het verzoekschrift is tijdig ingediend. Nu de strafzaak is geƫindigd zonder oplegging van straf of maatregel, kan verzoeker - zo daartoe althans, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn - op de voet van de artikelen 89 en 90 van het Wetboek van Strafvordering aanspraak maken op vergoeding van de door hem wegens ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming geleden schade. Op grond van het bepaalde in artikel 90, vierde lid, van laatstgenoemd wetboek kunnen - in plaats van een toe te kennen schadevergoeding - de dagen die verzoeker ten onrechte in detentie heeft doorgebracht in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van een uit anderen hoofde opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een gematigde inwilliging van het verzoek, nu verzoeker - door zich te beroepen op het zwijgrecht - een deel van zijn vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad. De rechtbank overweegt als volgt. Verzoeker is op 17 februari 2003 te 14.15 uur in verzekering gesteld en in de loop van 26 juni 2003 krachtens voormeld vonnis in vrijheid gesteld, zodat in het kader van de onderhavige zaak sprake is geweest van een vrijheidsbeneming van 129 dagen. Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank op grond van de stukken uit van de volgende feiten en omstandigheden: - verzoeker is op 17 februari 2003 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van betrokkenheid bij een op 8 juli 2002 gepleegde overval op een benzinestation; - verzoeker heeft zich tijdens de op 17, 18 en 19 februari 2003 gehouden politieverhoren beroepen op zijn zwijgrecht, zulks ook nadat hem de hem belastende informatie was voorgehouden, te weten een belastende verklaring van de toenmalige medeverdachte [Naam medeverdachte] en een video opname, waarop hij afgebeeld staat in het overvallen benzinestation kort voor die overval en volgens getuigen kleding draagt gelijkend op die van de overvaller; - verzoeker heeft - gevraagd waarom hij niet wilde praten - in het politieverhoor van 19 februari 2003 verklaard niet te willen meewerken aan het onderzoek en zich wel ter terechtzitting te zullen verdedigen en in de rechtbank zijn onschuld te zullen bewijzen; - verzoeker heeft zich in het op 20 februari 2003 gehouden verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, eveneens op het zwijgrecht beroepen; - de rechter-commissaris heeft vervolgens de inbewaringstelling van verzoeker bevolen, niet alleen op de grond dat de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het - anders dan door de verklaringen van verzoeker - aan de dag brengen van de waarheid, maar ook wegens - kort gezegd - de 12 jaarsgrond en het recidivegevaar; - de rechtbank heeft op de gronden als vermeld in het bevel tot bewaring op 26 februari 2003 de gevangenhouding van verzoeker bevolen, welk bevel op 27 maart 2003 en 24 april 2003 werd verlengd; - verzoeker heeft in elk geval tot aan de pro forma zitting van 13 mei 2003 niet kenbaar gemaakt dat hij alsnog zijn onschuld wilde of kon bewijzen of dat hij anderszins een verklaring wilde afleggen of dat hij onderzoekswensen had om zijn onschuld aan te tonen; - verzoeker is gedagvaard tegen de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 13 mei 2003, zulks onder mededeling dat op grond van het bepaalde in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering aanstonds schorsing van het onderzoek ter terechtzitting zou worden gevorderd; - de raadsman van verzoeker heeft zich tegen de verzochte schorsing van het onderzoek ter terechtzitting verzet; - de rechtbank heeft desalniettemin vervolgens het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot de terechtzitting van 12 juni 2003, in welke periode geen verdere onderzoekshandelingen hebben plaats gevonden; - ter terechtzitting van 12 juni 2003 is de strafzaak inhoudelijk behandeld, op 26 juni 2003 gevolgd door het voormelde vrijsprekende vonnis. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel, dat verzoeker - door zich tijdens het voorbereidend onderzoek in een situatie waarin er een aantal hem belastende omstandigheden hem werden voorgehouden te beroepen op het zwijgrecht en ook geen pogingen in het werk te stellen om anderszins zijn onschuld aan te tonen, waardoor hij de tegen hem bestaande verdenking niet heeft ontzenuwd tot in elk geval het tijdstip van de pro forma zitting, waarop hij bij een inhoudelijke behandeling van zijn zaak wellicht wel bereid zou zijn geweest een verklaring af te leggen - zijn vrijheidsbeneming gedurende die aan de pro forma zitting voorafgaande periode aan zichzelf te wijten heeft gehad. Er zijn daarom geen gronden van billijkheid de periode van vrijheidsbeneming tot aan de pro forma zitting in mindering te brengen op een uit anderen hoofde opgelegde vrijheidsstraf. Wel acht de rechtbank het - gelet op het hiervoor overwogene en met name op de omstandigheid dat na de pro forma zitting geen verdere onderzoekshandelingen hebben plaats gevonden - billijk dat het verzoek met betrekking tot de vrijheidsbeneming voor de periode na die zitting wordt ingewilligd op de wijze zoals hierna is weergegeven. 3. Beslissing De rechtbank: bepaalt dat van de door verzoeker in de onderhavige zaak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd 44 dagen in mindering worden gebracht op de door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 27 november 2003 in de zaak met parketnummer 23/000771-03 aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden. wijst af het meer of anders verzochte. 4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum Deze beschikking is gegeven door mr. Van Toeter, rechter, in tegenwoordigheid van Van Velzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2004. De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.