
Jurisprudentie
AO4329
Datum uitspraak2004-02-02
Datum gepubliceerd2004-05-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/5498, 04/97 en 04/282 ABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-05-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/5498, 04/97 en 04/282 ABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering van als renteloos voorschot verstrekt voorschot bijstand. Woonsituatie.
Uitspraak
Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. AWB 03/5498, 04/97 en 04/282 ABW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 11 december 2003 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (voorheen: de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Den Haag), verweerder, waarbij afwijzend is beslist op verzoekers aanvraag voor een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) en de besluiten van verweerder van eveneens 11 december 2003 tot terugvordering van de op grond van artikel 74 van de Abw aan verzoeker bij wijze van voorschot verleende bijstand ten bedrage van, in totaal, € 400,--.
Ontstaan en loop van het geding
Verzoeker heeft op 13 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Abw ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Bij besluit van 7 november 2003 heeft verweerder, desgevraagd, bij wijze van voorschot bijstand aan verzoeker verleend ten bedrage van € 200,--. Het voorschot is verzoeker verleend als renteloze geldlening. Bij besluit van 4 december 2003 heeft verweerder wederom bij wijze van voorschot een bedrag van € 200,-- aan bijstand aan verzoeker verleend.
Bij thans bestreden besluit van 11 december 2003 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen, aangezien gebleken is dat de door verzoeker verstrekte inlichtingen dermate onvolledig zijn, dat niet kan worden beoordeeld of, en zo ja in welke mate, uitkering moet worden verleend. Voorts heeft verweerder bij het tweede besluit van 11 december 2003 aan verzoeker medegedeeld dat de bij besluit van 7 november 2003 bij wijze van voorschot verstrekte bijstand van hem wordt teruggevorderd, aangezien na onderzoek is gebleken dat hij geen recht heeft op bijstand. Bij het derde besluit van 11 december 2003 heeft verweerder om gelijke redenen de bij besluit van 4 december 2003 bij wijze van voorschot verstrekte bijstand van verzoeker teruggevorderd.
Tegen het besluit van 11 december 2003 tot afwijzing van zijn bijstands-aanvraag heeft verzoeker bij brief van 19 december 2003 bij verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker bij brief van gelijke datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van dit besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder procedurenummer AWB 03/5498 ABW.
Tegen het besluit van 11 december 2003 tot terugvordering van het bij besluit van 4 december 2003 verleende voorschot heeft verzoeker bij brief van 7 januari 2004 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bovendien heeft verzoeker bij brief van gelijke datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van dit besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/97 ABW.
Tegen het besluit van 11 december 2003 tot terugvordering van het bij besluit van 7 november 2003 verleende voorschot heeft verzoeker bij brief van 21 januari 2004 bij verweerder bezwaar gemaakt. Voorts heeft verzoeker bij brief van gelijke datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van dit besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/282 ABW.
De verzoeken om voorlopige voorziening zijn gevoegd behandeld ter zitting van 26 januari 2004.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. van Weerden, advocaat te Naaldwijk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. mr. M.I.E. Rhuggenaath.
Verzoeker heeft als getuigen meegebracht [getuige 1] en [getuige 2].
Verweerder heeft als getuige meegebracht [getuige 3].
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verweerder heeft zich blijkens de overgelegde stukken op het standpunt gesteld dat de door verzoeker over zijn woonsituatie verstrekte inlichtingen onvolledig zijn. Volgens verweerder is bij een huisbezoek aan het door verzoeker opgegeven adres namelijk geconstateerd dat verzoeker niet op dit adres woont, terwijl bovendien uit informatie van de buren en de woningbouwvereniging is gebleken dat de woning leeg staat.
Verzoeker heeft, kort samengevat, tegen de bestreden besluiten aangevoerd dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woont. Verzoeker is van mening dat er geen zorgvuldig feitenonderzoek heeft plaatsgevonden, aangezien de woning niet van binnen is bekeken en aan de verklaring van de buren geen waarde kan worden gehecht. Volgens verzoeker heeft er dan ook geen, althans een onvoldoende evenredige belangenafweging plaats-gevonden en heeft hij wel degelijk recht op een bijstandsuitkering. Gelet hierop is verzoeker van mening dat ook ten onrechte het verleende voorschot van hem wordt teruggevorderd. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat, mocht er grond voor terugvordering bestaan, gezien zijn zeer moeilijke financiële situatie terugvordering achterwege dient te blijven.
De voorzieningenrechter heeft de vraag te beantwoorden of de bestreden besluiten na heroverweging in bezwaar stand zullen houden.
Bij de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Ten aanzien van het besluit van 11 december 2003 tot afwijzing van verzoekers bijstandsaanvraag:
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het bestreden besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval de Abw te worden toegepast.
In artikel 7, eerste lid, van de Abw is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
Ten aanzien van de besluiten van 11 december 2003 tot terugvordering van de bij wijze van voorschot verleende bijstand:
Nu de bezwaarschriften met betrekking tot deze besluiten van 11 december 2003 eerst na de peildatum (31 december 2003) zijn ingediend en er geen sprake is van een situatie waarin ingevolge het bepaalde in de IWWB de Abw van toepassing is, dient te worden beslist met toepassing van de WWB.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de WWB is verweerder bevoegd om bij wijze van voorschot bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening.
Artikel 52, tweede lid, van de WWB bepaalt in dit verband dat het in het eerste lid bedoelde voorschot kan worden verleend zolang verweerder nog geen besluit inzake de verlening van bijstand heeft bekendgemaakt.
In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB is bepaald dat het college van de gemeente die bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van het besluit van 11 december 2003 tot afwijzing van verzoekers bijstandsaanvraag:
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vormt het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenplicht van artikel 65 van de Abw in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de Abw een rechtsgrond voor weigering, dan wel beëindiging van de bijstands-uitkering, wanneer als gevolg daarvan het recht op bijstand niet of niet langer kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband, onder meer, naar de uitspraak van de CRvB van 26 maart 2002, gepubliceerd in JABW 2002/102.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit uitsluitend toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 65 van de Abw. In die bepaling kan op zichzelf echter geen grond worden gevonden voor afwijzing van verzoekers aanvraag voor een bijstandsuitkering om de in het bestreden besluit genoemde reden. De voorzieningenrechter ziet in dit gebrek evenwel geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder heeft ter zitting immers aangegeven dat de grondslag voor de afwijzing van verzoekers bijstandsaanvraag bij de nog te nemen beslissing op bezwaar zal worden gezocht in de toepassing van artikel 65 van de Abw in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de Abw. Een dergelijke wijziging van de grondslag is toegestaan.
Beoordeeld dient derhalve te worden of verzoeker voldoende inlichtingen heeft verstrekt omtrent zijn woonsituatie, zodat kan worden bepaald of en in welke mate verzoeker aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering.
Verweerder heeft zijn standpunt dat verzoeker niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres [adres] te [weoonplaats] met name gebaseerd op de resultaten van het bijzonder onderzoek dat naar aanleiding van verzoekers bijstandsaanvraag is ingesteld naar zijn woonsituatie. Blijkens de rapportage die van dit onderzoek is opgesteld, is onder meer een huisbezoek aan de woning van verzoeker afgelegd. Hierbij is geconstateerd dat de woning niet is ingericht en ook niet wordt bewoond, hetgeen door de naastwonende buren en door de verhuurder, Staedion Wonen, is bevestigd.
In de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningen-rechter geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze bevindingen voor onjuist moeten worden gehouden. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de heer Webeling, werkzaam bij Staedion Wonen, ter zitting heeft verklaard dat in de afgelopen maanden diverse malen door omwonenden is gemeld dat de woning aan de [adres] leeg staat en dat hij zelf meerdere malen de woning van buitenaf heeft geïnspecteerd en daarbij heeft geconstateerd dat de woning niet wordt bewoond. Voorts acht de voorzieningenrechter in dit verband van belang dat de door de heer [getuige 1] en de heer [getuige 2] ter zitting afgelegde verklaringen niet overeenkomen met verzoekers verklaring dat hij in de afgelopen maanden slechts de bovenetage van de woning heeft gebruikt. Zowel de heer [getuige 1], als de heer [getuige 2] heeft immers verklaard dat naast de bovenverdieping van de woning ook de keuken was ingericht en door verzoeker werd gebruikt, terwijl verzoeker heeft verklaard dat hij pas onlangs keukenapparatuur heeft geplaatst en voorheen steeds buiten de deur at. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of verzoeker daadwerkelijk in de woning aan de [adres] woont.
Verweerder kan dan ook in zijn standpunt worden gevolgd dat verzoeker onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn (feitelijke) woonsituatie, zodat de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 65 van de Abw is geschonden en niet kan worden vastgesteld of verzoeker (nog langer) in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat het besluit tot beëindiging van de aan verzoeker toegekende bijstandsuitkering naar verwachting, onder wijziging van de grondslag, in bezwaar stand zal kunnen houden. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
Ten aanzien van de besluiten van 11 december 2003 tot terugvordering van de bij wijze van voorschot verleende bijstand:
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven zich op het standpunt te stellen dat op de door verzoeker tegen deze besluiten ingediende bezwaarschriften dient te worden beslist met inachtneming van het bepaalde in de Abw en niet de WWB. Zoals hiervoor reeds is overwogen, dient verweerder evenwel met toepassing van de WWB op de bezwaarschriften te beslissen. De bezwaarschriften zijn immers na de peildatum, 31 december 2003, bij verweerder ingediend en hebben geen betrekking op één van de in artikel 21 van de IWWB genoemde situaties, zodat, hoewel de terug-vorderingsbesluiten genomen zijn op een datum gelegen vóór de peildatum, bij de beslissing op de beide bezwaarschriften toepassing zal moeten worden gegeven aan het bepaalde in de WWB.
Ingevolge bovenaangehaalde bepalingen van de WWB is verweerder, anders dan onder de Abw, bevoegd en niet verplicht om bij wijze van voorschot verleende bijstand van de betrokkene terug te vorderen indien nadien is komen vast te staan dat hij niet voor een bijstandsuitkering in aanmerking komt. Dit brengt met zich dat verweerder bij het gebruikmaken van deze bevoegdheid de bij de terugvordering betrokken belangen tegen elkaar zal moeten afwegen en dat de omstandigheden van een geval ertoe kunnen leiden dat niet tot terugvordering wordt overgegaan. Nu in het onderhavige geval een dergelijke belangenafweging nog niet heeft plaatsgevonden, kan thans niet met zekerheid worden gezegd of de bestreden besluiten in bezwaar stand zullen houden. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen als hierna vermeld.
De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat ter zitting is gebleken dat verzoeker feitelijk bij wijze van voorschot een bedrag van € 300,-- aan bijstand is uitbetaald, terwijl hem bij de besluiten van 7 november en 4 december 2003, in totaal, een bedrag van € 400,-- aan bijstand is toegekend. Het ligt op de weg van verweerder om dit gegeven bij de nog te nemen beslissingen op bezwaar mee te nemen.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
in de zaak geregistreerd onder procedurenummer AWB 03/5498 ABW:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in de zaken geregistreerd onder procedurenummers AWB 04/97 en 04/282 ABW:
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe, in dier voege dat de voorlopige voorziening wordt getroffen dat de beide bestreden besluiten van 11 december 2003 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, in zoverre dat verweerder in deze periode niet overgaat tot invordering van de van verzoeker teruggevorderde bedragen;
bepaalt dat de rechtspersoon gemeente Den Haag aan verzoeker het door hem in deze zaken betaalde griffierecht ad tweemaal € 31,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.I. Blok-Bitter, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B.E. Hersmis.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op:

