Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4374

Datum uitspraak2004-02-25
Datum gepubliceerd2004-02-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304556/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Borger-Odoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2002, het bestemmingsplan "Nieuw-Buinen/Buinerveen woonlocatie Hoofdkade" vastgesteld.


Uitspraak

200304556/1. Datum uitspraak: 25 februari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten 1 t/m 7], wonend te Buinerveen, en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Borger-Odoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2002, het bestemmingsplan "Nieuw-Buinen/Buinerveen woonlocatie Hoofdkade" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 mei 2003, kenmerk 6.1/2002011870, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar appellanten, bij monde van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. H. Hingstman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H.G.J.C. Brink, ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in de bouw van 37 woningen op de grens van de kernen Nieuw-Buinen en Buinerveen. 2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. 2.4. Allereerst voeren [appellanten 1 en 7] aan dat de vermelde aanvangstijd van de hoorzitting op 10 september 2002, alwaar de ingediende zienswijzen mondeling toegelicht konden worden, in het huis-aan-huisblad “Week in Week uit” niet overeenkwam met de vermelde aanvangstijd in de persoonlijke uitnodigingsbrief van 3 september 2002 en dat zij als gevolg hiervan niet de mogelijkheid hebben gehad hun zienswijzen mondeling toe te lichten. 2.4.1. Ter zitting is komen vast te staan dat de aanvangstijd van de hoorzitting op 10 september 2002 18.30 uur was en dat dit tijdstip zowel in de persoonlijke uitnodigingsbrief als in het huis-aan-huisblad “Week in Week uit” juist was vermeld. [Appellanten 1 en 7] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij er vanuit hebben kunnen gaan dat de hoorzitting om 19.30 uur in plaats van 18.30 uur zou beginnen. Hieraan doet niet af dat een brief aan de leden van de commissie Grondgebied, waarvan [appellanten 1 en 7] kennelijk kennis hebben genomen, per abuis het tijdstip van 19.30 uur vermeldde. Overigens zijn de leden van de commissie tijdig op de hoogte gesteld van het juiste tijdstip. Derhalve bestaat geen aanleiding te oordelen dat deze appellanten moeten worden geacht niet in de gelegenheid te zijn gesteld om hun zienswijzen mondeling toe te lichten. 2.5. Voorts hebben [appellanten 1 en 7] bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de gemeenteraad de ingediende zienswijzen heeft weergegeven. 2.5.1. De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht zich er niet tegen verzet dat de gemeenteraad de bezwaren samengevat weergeeft. In het feit dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, behoefde verweerder op zichzelf geen aanleiding te zien voor het oordeel dat het besluit van de gemeenteraad op dit punt niet voldoende is gemotiveerd. 2.6. Daarnaast stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, dat woningbouw mogelijk maakt. Zij vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat. 2.6.1. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Ten aanzien van de aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten is verweerder van mening dat deze aantasting, mede gelet op het beperkte aantal beoogde woningen, niet onaanvaardbaar zal zijn. 2.6.2. In bijlage A van het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe is aangegeven in welke omvang de woningvoorraad in de kernen kan worden uitgebreid. Ten aanzien van de kern Buinerveen is door middel van een plusteken vermeld dat de bouw van een groter aantal woningen in deze kern dan is vermeld ook aanvaardbaar is, mits daar behoefte aan is. Dit beleid acht de Afdeling niet onredelijk. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat in dit kader een contingent van 37 te bouwen woningen van de kern Valthermond wordt gebruikt ten behoeve van de bouw van de woningen in de kern Buinerveen. Verweerder heeft ingestemd met de overheveling van het contingent woningen omdat dit past binnen het beleid, zoals dat is neergelegd in de bovengenoemde bijlage van het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder aannemelijk geworden dat de huidige woningvoorraad in met name het veenkoloniale gebied niet toereikend is voor het segment 24-54-jarigen op de woningmarkt. Uit de plantoelichting is af te leiden dat het aantal senioren in het gebied sterk zal toenemen en dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat er een relatief grote behoefte bestaat aan eigentijdse woningen die voor deze doelgroep geschikt zijn te maken. Het is derhalve wenselijk dat een deel van de beoogde woningen geschikt is te maken voor senioren, aldus de plantoelichting. Met deze “levensloopbestendige” woningen wordt beoogd te voorzien in de huidige en toekomstige woningbehoefte van zowel het segment 24-54-jarigen als van senioren. Voorts bestaat volgens de notitie “woonlocatie Hoofdkade” behoefte aan nieuwe woningen, aangezien daarmee kan worden voorzien in woningen voor de natuurlijke aanwas en in woningen voor diegenen die Buinerveen hebben verlaten in verband met een gebrek aan woonmogelijkheden in deze kern. Daarnaast kunnen de woningen en hun bewoners volgens de notitie bijdragen aan de versterking van het draagvlak voor de aanwezige voorzieningen en de leefbaarheid van het dorp. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder het vorenstaande niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken. Mede gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene woningen. 2.6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder, gelet op de opening in het bestaande bebouwingslint aan de Hoofdkade tussen de nummers 16 en 17, in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van het gemeentebestuur voor ontsluiting van de beoogde woningen op deze plaats. Ingevolge artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, door burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een zone met een nader in dat artikellid aangeduide breedte. Ingevolge artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, geldt het eerste lid niet met betrekking tot wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Uit de plantoelichting blijkt dat voor de beoogde ontsluitingsweg een snelheidsregime van 30 kilometer per uur zal gaan gelden. Ter zitting is namens de gemeenteraad bevestigd dat tijdig het daartoe strekkende besluit zal worden genomen. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat niet van de invoering van een 30 kilometer-regime kan worden uitgegaan. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen akoestisch onderzoek behoefde te worden gedaan. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aantal te verwachten verkeersbewegingen relatief gering zal zijn, omdat de weg enkel voor de ontsluiting van de beoogde woningen gebruikt zal worden. Daarnaast hebben de gronden aan weerszijden van de voorziene ontsluitingsweg de bestemming “Groen” gekregen. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften dienen de als zodanig bestemde gronden voor ten minste 80% uitsluitend ingericht te worden als groenvoorziening. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de overlast vanwege de voorziene ontsluitingsweg voor de omwonenden niet zodanig zal zijn dat het plan daarom strijd met een goede ruimtelijke ordening zou opleveren. 2.6.4. Wat betreft de aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [appellanten 2 en 3] overweegt de Afdeling dat het plan er in voorziet dat aansluitend aan de achterzijde van het perceel van deze appellanten op een afstand van 10 meter woningen gebouwd kunnen worden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de persoonlijke levenssfeer van deze appellanten niet in ernstige mate zal worden aangetast, aangezien aan weerszijden van hun woning reeds andere woningen op kortere afstand aanwezig zijn. Ten aanzien van het uitzicht van appellanten staat vast dat dit door de bouw van de woningen ingrijpend zal wijzigen. De Afdeling is echter van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de bouw van de woonwijk dan aan de belangen van appellanten. 2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Neuwahl Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2004 280-459.