Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4490

Datum uitspraak2004-02-25
Datum gepubliceerd2004-02-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/087681-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betreft het niet voldoen aan de verplichting om kippen op te hokken tijdens de Vogelpestcrisis. Beroep op gelijkheidsbeginsel, strafbepaling onvoldoende bepaald en verschoonbare dwaling verworpen.


Uitspraak

Economische politierechter Arnhem Sector strafrecht Economische politierechter Parketnummer : 05/087681-03 Datum zitting : 25 februari 2004 Datum uitspraak : 25 februari 2004 VONNIS TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats] Raadsman: mr. J.S. Kortmann, advocaat te Amsterdam. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: verdachte op of omstreeks 7 maart 2003 in de gemeente Ede, al dan niet opzettelijk, in het vervoersbeperkingsgebied Gelders Vallei heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 door als houder van een of meer kippen niet te voldoen aan verdachtes verplichting dit pluimvee op te sluiten; artikel 1 Wet op de economische delicten artikel 17 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 25 februari 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.S. Kortmann, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een geldboete van negenhonderdennegentig euro (€ 990,=), subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging ge-voerd. 2a. Ontvankelijkheid van de officier van justitie Door de raadsman is ter terechtzitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De raadsman stelt hiertoe dat er zou sprake zijn van een (ernstige) inbreuk op het gelijkheidbeginsel: in een aantal soortgelijke of nagenoeg gelijke gevallen zou geen proces-verbaal zijn opgemaakt en, zonder redelijke verklaring daarvoor, in het geval van verdachte wel. Dat verweer wordt verworpen omdat het geen substantiële feitelijke inhoud heeft verkregen, er onvoldoende concrete aanknopingpunten zijn voor een feitelijk onderzoek op dit punt en omdat de zittingsrechter zonder dat alles, ambtshalve niet verplicht is om dat punt te onderzoeken of te doen onderzoeken. 3. De beslis-sing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De economische politierechter acht het tenlastegelegde bewezen. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. De economische politierechter bezigt tot bewijs ten aanzien van het telastegelegde feit de inhoud van de navolgende wettige bewijsmiddelen: ? De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting en onder meer inhoudende: ‘Op 7 maart 2003 heb ik in de gemeente Ede acht kippen niet op de juiste wijze opgehokt.’ ? Uit het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 14693 d.d. 23 juli 2003, opgemaakt door M. Wortel, ambtenaar van de Algemene Inspectie Dienst (AID), welk proces-verbaal is voorzien van bijlagen en onder meer inhoudt: - het relaas van de verbalisant, blz. 2 en 3; ? Uit het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 13276 d.d. 5 mei 2003, opgemaakt door M. Wortel, ambtenaar van de Algemene Inspectie Dienst (AID), welk proces-verbaal onder meer inhoudt: - het relaas van de verbalisant blz. 1; De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: verdachte op 7 maart 2003 in de gemeente Ede, in het vervoersbeperkingsgebied Gelders Vallei heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 door als houder van een of meer kippen niet te voldoen aan verdachtes verplichting dit pluimvee op te sluiten; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Door de raadsman is naar voren gebracht dat het aan verdachte tenlastegelegde geen strafbaar feit oplevert omdat de strafbepaling onvoldoende bepaald is. De raadsman voert daartoe aan dat: a. de Regeling Vervoersbeperkingen Pluimvee 2003 door aard en inrichting niet helder maakt dat met de ‘houder van pluimvee’, die volgens van art. 6 van die regeling verplicht is om zijn pluimvee op te sluiten, ook de particulier is bedoeld die enig pluimvee bezit; b. de positie van verdachte als zodanige particulier niet vergde dat hij zich zo degelijk informeerde of liet informeren dat hij op dat spoor zou zijn gekomen (vgl: HR 31 oktober 2000, NJ 2001/14, “Krulssla-arrest’). Voorts voert de raadsman aan dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de toepasselijkheid van de voornoemde Regeling. De economische politierechter is het met onderdeel a. van het verweer niet eens. Te verdedigen is inderdaad dat verdachte als particulier -eigenaar van enige zogeheten hobbykippen volgens het spraakgebruik geen ‘pluimveehouder’ was. Dat woord kan inderdaad zo kan worden uitgelegd dat het enig beroepsmatig ‘houden’ veronderstelt. Maar verdachte hield wel pluimvee, te weten die kippen, en was daardoor, ook taalkundig, onmiskenbaar een ‘houder van pluimvee’. Het beroepsmatig aspect dat in het begrip ‘pluimveehouder’ kan worden gezien, ontbreekt naar het oordeel van de economische politierecht (dus) ten enenmale in het begrip ‘houder’. Dat het leeuwendeel van de in de genoemde regeling behandelde aspecten ziet op aspecten van de professionele pluimveehouderij is geen argument voor het feit dat die regeling ook niet in een enkel onderdeel, zoals artikel 6, ziet op particulieren zoals verdachte. Dat spreekt immers vanzelf: op het terrein van de professionele pluimveehouderij viel immers in de situatie als waarvoor de regeling moest gaan gelden beduidend meer te regelen. Ook onderdeel b. van het verweer snijdt geen hout. In het recente verleden, vóór de vogelpestcrisis, waren allerlei maatregelen noodzakelijk in het kader van de MKZ –crisis. Door de –vaak schrijnende en hier niet verder uit te werken maar van algemene bekendheid zijnde - situaties waar die maatregelen voor de hobbyisten toen toe leidden en door de ruime publiciteit die daaraan destijds is gegeven, moest het verdachte duidelijk zijn dat het zeer wel mogelijk zou zijn dat de maatregelen die werden getroffen om de verspreiding van de vogelpest tegen te gaan zich –opnieuw - heel wel zouden kunnen uitstrekken tot de particuliere houders van, in dit geval, pluimvee. Hij had zich op dat punt daarom beter moeten informeren. Met dat laatste sneuvelt ook het verweer dat bij verdachte sprake is geweest van verschoonbare dwaling omtrent de toepasselijkheid van de regeling op zijn geval. Dat het Ministerie van Landbouw op 6 maart 2003 een persbericht deed uitgaan om over de onduidelijkheid van de positie van de particuliere houders van pluimvee weg te nemen, brengt geen verandering in de visie van de economische politierechter. Het onderstreept alleen maar het, inmiddels ambtshalve, aan hem bekende feit dat er veel misverstand bestond over de reikwijdte van meergenoemde regeling, maar betekent niet dat misverstanden van voor, op of rond die datum (dus) verschoonbaar waren. Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren strafbaar gesteld bij artikel 1 van de Wet op de economische delicten. Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar-heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf-baar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 15 januari 2004. Ten aanzien van de strafmaat overweegt de economische politierechter: Het door het OM aan verdachte gedane transactievoorstel en de dienovereenkomstige eis van de OVJ doen aan de belangen die op het spel stonden en die de regeling wilde dienen zeker recht maar aan de lastige en toch tamelijk onoverzichtelijk situatie waarin ‘houders van pluimvee’ zoals verdachte, zeker in het begin van de Vogelpestcrisis, kwamen onvoldoende. De hierna op te leggen straf doet dat naar het oordeel van de economische politierechter beter of in elk geval meer. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 91 van het Wetboek van Straf-recht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 6 van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003. 8. De beslissing De economische politierechter, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een betaling van een geldboete te bedrage van negenhonderd euro (€ 900,--), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van achttien (18) dagen. Bepaalt dat van deze geldboete vierhonderdenvijftig euro (€ 450,--), subsidiair negen (9)dagen hechtenis) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De politierechter stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het eind van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Aldus gewezen door: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, vice-president, als economische politierechter in tegenwoordigheid van G.W. Jansink, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze economische politierechter op 25 februari 2004.