Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4523

Datum uitspraak2004-02-11
Datum gepubliceerd2004-03-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/06465
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partijen zijn eensluidend van mening dat de WOZ-waarde circa 15% te hoog is vastgesteld. Verweerder wenst waarde niet te herzien op grond van art. 2 Uitv. besl. WOZ. Hof: Bezwaar niet-ontvankelijk.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Zeventiende Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van de gemeente P, verweerder. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 5 november 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 16 oktober 2002, betreffende de ten name van belanghebbende gestelde beschikking waarbij de waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken van de onroerende zaak A straat 1 te Z naar de waardepeildatum 1 januari 1999 (hierna: de WOZ-waarde) is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. 1.2. Bij een op naam van belanghebbende gestelde beschikking van 31 maart 2001 heeft verweerder de waarde van die zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 410.671. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Verweerder heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. 1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde tot € 349.411. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak. Bij brieven van 11 april 2003 en 10 oktober 2003 heeft belanghebbende nadere stukken ingezonden. Verweerder heeft bij brief van 14 oktober 2003 ter onderbouwing van zijn standpunt een taxatierapport ingezonden. 1.4. Ter zitting van 27 oktober 2003 zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens verweerder B. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht. 1.5. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 10 november 2003. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 20 november 2003 aan partijen verzonden. Ter griffie is op 11 december 2003 van belanghebbende het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht, € 43,50, is tijdig voldaan. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is beperkt gerechtigde op grond van een appartementsrecht van de onroerende zaak A straat 1, te Z (hierna: de woning). Bij een op naam van belanghebbende gestelde beschikking van 9 maart 2001 heeft verweerder de waarde van die zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 410.671. 2.2. Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door een taxateur, waarin de waarde van de woning op 1 januari 1999 wordt bepaald op € 349.411. 2.3. Bij brief van 13 september 2001 met als bijlage een brief van 4 april 2001, die bij verweerder is ingekomen op 13 september 2001, en bij fax van 20 september 2001, heeft belanghebbende aangegeven dat hij op 4 april 2001 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beschikking met het verzoek de taxatiegegevens te verstrekken die aan de vastgestelde waarde ten grondslag hebben gelegen en dat hij daarop nog geen antwoord heeft ontvangen. Verweerder heeft het bezwaar in zijn uitspraak gedagtekend 16 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet in acht nemen van de wettelijke termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. De beschikking is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 3. Geschil In geschil is primair of belanghebbende door verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar en, subsidiair, of verweerder de waarde, welke met inachtneming van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ op 1 januari 1999 aan woning moet worden toegekend, ambtshalve moet vaststellen op € 349.411. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken en het aangehechte proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2003. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende stelt dat hij op 4 april 2001 een bezwaarschrift heeft ingediend en dat hij derhalve tijdig in bezwaar is gegaan. Verweerder stelt het bezwaarschrift van 4 april 2001 nooit te hebben ontvangen. Verweerder stelt voorts dat belanghebbende terecht niet ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, omdat de brief van 13 september 2001 is ingediend buiten de bezwaartermijn van 6 weken. 5.2.1. Met betrekking tot het argument van belanghebbende dat hij op 4 april 2001 een bezwaarschrift heeft ingediend, is het Hof van oordeel dat belanghebbende dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof is mitsdien van oordeel dat de brief van 13 september als het bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. 5.2.2. Vaststaat dat de beschikking is gedagtekend 9 maart 2001 en dat deze door belanghebbende is ontvangen. Het Hof heeft geen reden om aan te nemen dat de dag van bekendmaking van de beschikking is gelegen ná de datum van dagtekening daarvan. Belanghebbende had, gelet op het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), binnen 6 weken ofwel uiterlijk 20 april 2001 bezwaar tegen de aanslag moeten indienen. Nu het bezwaarschrift, gedagtekend 13 september 2001, door verweerder is ontvangen op 13 september 2001, is het Hof van oordeel dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, tenzij aannemelijk is te achten dat zich omstandigheden hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, in welk geval de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten. 5.2.3. Naar het oordeel van het Hof zijn er geen omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 Awb aannemelijk geworden. Het Hof is mitsdien van oordeel dat verweerder belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in verband met een overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. 5.3. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan de verweerder. 5.4. Met betrekking tot het subsidiaire geschilpunt overweegt het Hof als volgt. 5.5.1. Uit de gedingstukken blijkt dat partijen eensluidend van mening zijn dat de waarde van de woning bij de beschikking van 9 maart 2001 te hoog is vastgesteld en dat deze waarde € 349.411 bedraagt. Belanghebbende neemt het standpunt in dat, ook in het geval zijn bezwaar niet ontvankelijk is, de waarde van de woning op € 349.411 moet worden gesteld, omdat verweerder een duidelijke en door hemzelf toegegeven fout heeft gemaakt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de "reden dat de waarde te hoog was vastgesteld is gelegen in het feit dat de inhoud op 403 m3 was berekend", terwijl deze 350m³ bedraagt. In de bestreden uitspraak heeft hij overwogen dat hij op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ de bij beschikking vastgestelde waarde niet ambtshalve mag verminderen nu de werkelijke waarde niet meer dan 20% lager is dan de bij beschikking vastgestelde waarde. 5.5.2. Het Hof is van oordeel dat het in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur een beschikking te handhaven die door een fout van degene die de beschikking heeft genomen een te hoge waarde aangeeft. Zoals uit de toelichting op genoemd Uitvoeringsbesluit blijkt is artikel 2 van dit besluit geschreven om de rechtszekerheid te waarborgen. Niet valt in te zien dat een uitwerking van dit beginsel zou moeten beletten dat verweerder een door hem gemaakte en als zodanig erkende fout te herstellen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat genoemd artikel 2 niet geschreven is voor een geval als het onderhavige. 5.6. Nu verweerder, zoals vermeld in 5.2.3. belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar komt het Hof niet toe aan vernietiging van de bestreden uitspraak, vernietiging van de beschikking van 9 januari 2001 en tot vaststelling van de waarde op het niet in geschil zijnde bedrag. 6. Proceskosten Nu het beroep ongegrond wordt verklaard en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is schriftelijk vastgesteld op 11 februari 2004 door mr. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. Schiltkamp als griffier, ter vervanging van de voornoemde mondelinge uitspraak. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.