Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4591

Datum uitspraak2004-03-01
Datum gepubliceerd2004-03-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/085121-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Slapende mariniers in Irak: De militaire rechtbank is het volgende van oordeel: Tijd van oorlog zoals primair en subsidiair tenlastegelegd acht de militaire kamer niet bewezen; Wel is de militaire kamer van oordeel dat het meer subsidiair tenlastegelegde opzettelijk slapen tijdens wachtdienst waardoor schade voor de veiligheid is geweest. De militaire kamer acht voorwaardelijke opzet aanwezig; Beroep op overmacht wordt verworpen; Strafmotivering waarbij aan de ene kant strafverzwarende omstandigheden worden meegenomen en aan de andere kant rekening wordt gehouden met de zware omstandigheden waaronder verdachte, zeker in de eerste fase van de operatie, zijn werk moest doen; Opgelegd wordt 2 weken militaire detentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en 60 uur werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis onvoorwaardelijk.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Militaire Kamer Parketnummer : 05/085121-03 Datum zitting : 16 februari 2004 Datum uitspraak : 1 maart 2004 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], rang/stand : [rang] rnr. : [nummer] ingedeeld bij : [indeling] officier-raadsman: luitenant-kolonel drs. S.H. Springer te Zoetermeer. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij als militair in tijd van oorlog op of omstreeks 15 augustus 2003, te of nabij As Samawah, in elk geval in Irak, op of nabij een observatiepost (wachtpost 5 op of nabij "Camp Smitty"), (onder andere) belast met het observeren van de bij die wachtpost 5 behorende sector, althans tijdens de uitoefening van zijn, verdachtes, wachtdienst, opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, zich heeft onttrokken aan, dan wel zich ongeschikt heeft gemaakt of laten maken voor een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid, althans die verplichting niet heeft vervuld dan wel niet in staat was te vervullen, door toen en daar opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, op/in/bij die post in slaap te vallen, althans niet voortdurend paraat en waakzaam te zijn geweest, terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade is ontstaan aan, althans te duchten is geweest voor de bestrijding voor gemeen gevaar voor personen en/of goederen dan wel de veiligheid, hierin bestaande dat het bij/onder voornoemde wachtpost behorende (bewakings)gebied niet voortdurend, althans onvoldoende geobserveerd kon worden en/of ongewenste personen genoemd "Camp Smitty" in en uit konden lopen; art 107 lid 1 en 2 Wetboek van Militair Strafrecht art. 107 lid 1 Wetboek van Militair Strafrecht art 108 lid 1 Wetboek van Militair Strafrecht althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt: hij als militair op of omstreeks 15 augustus 2003, te of nabij As Samawah, in elk geval in Irak, op of nabij een observatiepost (wachtpost 5 op of nabij "Camp Smitty"), (onder andere) belast met het observeren van de bij die wachtpost 5 behorende sector, althans tijdens de uitoefening van zijn, verdachtes, wachtdienst, opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, zich heeft onttrokken aan, dan wel zich ongeschikt heeft gemaakt of laten maken voor een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid, althans die verplichting niet heeft vervuld dan wel niet in staat was te vervullen, door toen en daar opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, op/in/bij die post in slaap te vallen, althans niet voortdurend paraat en waakzaam te zijn geweest, terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade is ontstaan aan, althans te duchten is geweest voor de bestrijding voor gemeen gevaar voor personen en/of goederen dan wel de veiligheid, hierin bestaande dat het bij/onder voornoemde wachtpost behorende (bewakings)gebied niet voortdurend, althans onvoldoende geobserveerd kon worden en/of ongewenste personen genoemd "Camp Smitty" in en uit konden lopen. art. 107 lid 1 Wetboek van Militair Strafrecht art. 108 lid 1 Wetboek van Militair Strafrecht 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 16 februari 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door de officier-raadsman luitenant-kolonel drs. S.H. Springer te Zoetermeer. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van 5 maanden onvoorwaardelijk. Verdachte en zijn officier-raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De militaire kamer stelt voorop, dat het aan de vervolging in deze zaak ten grondslag liggende strafdossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de gevolgtrekking, dat voor de verdachte tijd van oorlog gold, zoals hem is tenlastegelegd. Met betrekking tot het bij requisitoir door de officier van justitie aangevoerde overweegt de militaire kamer het volgende. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van tijd van oorlog in de zin van artikel 71a Wetboek van Militair Strafrecht dient de militaire kamer twee elementen te bezien, immers het artikel is slechts van toepassing in geval van oorlog en indien er zich dan tevens feitelijke oorlogsomstandigheden voordoen. Van geval van oorlog is naar het oordeel van de militaire kamer geen sprake, nu er in casu niet kan worden gesproken van oorlog in volkenrechtelijke zin gelet op het bepaalde in artikel 87 Wetboek van Strafrecht en artikel 96 Grondwet. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van feitelijke oorlogsomstandigheden, is de militaire kamer van oordeel, dat de door de officier van justitie voor zijn standpunt aangevoerde stukken (onder andere VN-resolutie 1483, de brief van 6 juni 2003 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, Kamerstukken en publicaties) de gevolgtrekking dat daaruit blijkt dat ten tijde van het tenlastegelegde feit feitelijke oorlogsomstandigheden aanwezig waren, niet kunnen dragen. De militaire kamer merkt hierbij op dat deelname aan vredes- en veiligheidsoperaties in internationaal verband niet zonder meer als oorlog of als feitelijke oorlogsomstandigheden zijn te classificeren. Zij verwijst daarbij naar artikel 107a Wetboek van Strafrecht dat van toepassing is in geval een gewapend conflict dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en waarbij Nederland betrokken is, hetzij ter individuele of collectieve zelfverdediging, hetzij tot herstel van de internationale vrede en veiligheid. De militaire kamer merkt tenslotte op dat uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting, welke verklaringen niet strijdig zijn met de inhoud van andere bewijsmiddelen, is gebleken dat er slechts sprake was van een lage dreiging en een lage alert status; bovendien behoefde het wachtpersoneel geen scherfwerend vest en geen helm te dragen bij de uitoefening van haar taak. Tijd van oorlog op de voet van artikel 71 Wetboek van Militair Strafrecht is ook niet aanwezig, omdat de daar genoemde bekendmaking niet heeft plaatsgehad. De gevallen van de artikelen 71b en 72 Wetboek van Militair Strafrecht doen zich in deze zaak niet voor. De militaire kamer acht derhalve het bestanddeel in de tenlastelegging “in tijd van oorlog” niet wettig en overtuigend bewezen. De militaire kamer merkt ten overvloede op dat de huidige terminologie in het Wetboek van Militair Strafrecht onvoldoende aansluit bij de veranderde operationele omstandigheden waaronder de krijgsmacht haar internationale taken moet verrichten. De militaire kamer acht, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair (opzettelijk in tijd van oorlog, artikel 107 lid 1 juncto lid 2 Wetboek van Militair Strafrecht) en subsidiair (in ernstige mate nalatig in tijd van oorlog, artikel 108 lid 1 juncto lid 2 Wetboek van Militair Strafrecht) is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken. De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij als militair op 15 augustus 2003, te of nabij As Samawah, op een observatiepost (wachtpost 5 op "Camp Smitty"), (onder andere) belast met het observeren van de bij die wachtpost 5 behorende sector, opzettelijk, zich heeft onttrokken aan een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid, door toen en daar opzettelijk, op die post in slaap te vallen, terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade te duchten is geweest voor de veiligheid, hierin bestaande dat het bij voornoemde wachtpost behorende (bewakings)gebied niet voortdurend geobserveerd kon worden en ongewenste personen genoemd "Camp Smitty" in en uit konden lopen. De militaire kamer is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in die zin dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de op basis van ervaringsregels aanmerkelijke kans dat hij in slaap zou vallen. Verdachte wist dat hij vermoeid was en hij vocht tijdens zijn wachtdienst tegen de slaap. Verdachte wist dat dit ook gold voor zijn collega die samen met hem de wachtpost bezette. Als ervaren militair, die tijdens oefeningen vaker geconfronteerd is met slaapgebrek c.q. uitputting en dan wachtdiensten moest draaien, wist verdachte dat hij maatregelen moest en kon nemen die voorkwamen dat hij in slaap zou vallen. Door op een gegeven moment in die wetenschap op of bij een zich op de wachtpost bevindende matras te gaan zitten heeft verdachte een situatie in het leven geroepen en welbewust het risico aanvaard dat hij in slaap zou vallen. Hetgeen verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: “als militair zich opzettelijk aan een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid onttrekken, terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade te duchten is voor de veiligheid”, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 107, eerste lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht. Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is omdat er sprake is van overmacht. De raadsman heeft dit beroep – kort samengevat – gebaseerd op het navolgende: ? door het zware rooster van wachtlopen was er sprake van slaaptekort bij verdachte; ? tengevolge van de extreme hitte, de afwezigheid van verkoeling en de locatie was de kwaliteit van slapen zeer slecht; ? indien een mens een te groot slaaptekort opbouwt ontstaat er een extreme druk van het lichaam om te slapen. De geest wil zich daartegen verzetten, maar het lichaam trekt het niet meer waardoor een onbewuste slaaptoestand optreedt, soms zelfs met de ogen open. Het lichaam reageert niet meer op prikkels; ? indien een organisatie bewust is dat het personeel dat bepaalde belangrijke taken moet verrichten, waarbij de veiligheid in het geding is, een groot slaaptekort heeft opgebouwd, dan moet zo’n organisatie ook actieve en passende maatregelen nemen om te voorkomen dat het personeel in slaap valt of voorkomen dat dit personeel op dat moment de taak uitvoert. De militaire kamer verwerpt dit verweer. De militaire kamer onderschrijft dat voornoemde factoren weliswaar er toe kunnen leiden dat er een grotere kans bestaat dat iemand in slaap kan vallen, echter niet is als vaststaand aan te nemen dat zulks altijd geschiedt bij iedereen die onder voornoemde omstandigheden werkzaam is. De militaire kamer is echter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het op grond van fysiologische omstandigheden voor verdachte volstrekt onmogelijk was het strafbare feit niet te plegen noch dat op basis van de feitelijke omstandigheden van dit concrete geval, vanwege hun uitzonderlijke of buitengewone karakter, naleving van de strafrechtelijke norm redelijkerwijze niet van verdachte gevergd kon worden. Verdachte en zijn collega’s hebben onder moeilijke omstandigheden zware wachtdiensten gedraaid, maar niet aannemelijk is geworden dat verdachte er niets aan kon doen dat hij in slaap viel. De militairen hebben alvorens hun taak in Irak aan te vangen eerst een periode in Koeweit doorgebracht om te acclimatiseren. Verdachte was zich die nacht bewust van het feit dat hij moeite had wakker te blijven. Verdachte is een geoefend marinier en zal gedurende de vele oefeningen die hij heeft gedaan vaker met een slaaptekort en werken in zware en moeilijke omstandigheden, waaronder wachtlopen, te maken hebben gehad. Verdachte had juist vanuit die ervaring maatregelen kunnen en moeten nemen om wakker te blijven. Deze eis mag naar het oordeel van de militaire kamer aan een militair met wachtdienst belast, ook onder moeilijke omstandigheden, worden gesteld. Er is ook overigens geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft onder operationele omstandigheden het bewezenverklaarde wachtdelict begaan. Als militair had verdachte zich bewust moeten zijn van de risico’s die dit handelen kon hebben voor de veiligheid van de eenheid. Ook het feit dat verdachte te weinig heeft gelet op de waakzaamheid van degene met wie hij samen deze wachtdienst uitvoerde rekent de militaire kamer hem zwaar aan. Aan de andere kant houdt de militaire kamer rekening met het feit dat verdachte first offender is en voorts wordt rekening gehouden met de zware omstandigheden waaronder verdachte, zeker in de eerste fase van de operatie, zijn werk moest doen. Alles overwegende is de militaire kamer van oordeel dat naast een voorwaardelijke vrijheidsstraf oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf een passende afdoening van deze zaak is, omdat van deze wijze van afdoening een generaal preventieve werking uitgaat en verdachte wordt gemaand zich te onthouden van het plegen van soortgelijke feiten. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van het Wetboek van Militair Strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot A. militaire detentie voor de duur van TWEE (2) WEKEN. Bepaalt dat deze militaire detentie niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De militaire kamer stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. B. het verrichten van een werkstraf gedurende ZESTIG (60) UREN. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op DERTIG (30) DAGEN. Aldus gewezen door: mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter, mr. A.G. van Doorn, rechter, luitenant-kolonel mr. A.M. van Gorp militair lid, in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2004.