Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4599

Datum uitspraak2003-05-23
Datum gepubliceerd2004-03-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/90082
Statusgepubliceerd
SectorDouanekamer


Indicatie

De onderhavige door de inspecteur afgegeven bindende tariefinlichting is gericht aan een ander dan belanghebbende. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende niet vermeld dat zij is opgetreden namens deze rechthebbende; evenmin heeft zij een volmacht overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van het indienen van haar bezwaarschrift gemachtigd was om namens rechthebbende. Niet is gebleken dat belanghebbende in de zin van artikel 243 van het CDW zelf rechtstreeks en individueel door de BTI is geraakt. Dit leidt tot de conclusie dat belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk (had) moeten worden verklaard.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Douanekamer Uitspraak in de zaak nr. 01/90082 DK (voorheen 0082/2001 TC) de dato 23 mei 2003 1. De procedure 1.1. Op 14 maart 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 31 januari 2001, kenmerk XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen een op 14 augustus 2000 verstrekte bindende tariefinlichting, werd afgewezen. 1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht geheven van f 450. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 25 juli 2001 is ten behoeve van dit beroep van mr. B en mr. C, verbonden aan D N.V. te Y, een conclusie van repliek ontvangen, dat is ingediend namens E B.V. te X. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend. Op 2 augustus 2001 is van mr. B en mr. C een volmacht ontvangen, waarin beiden door belanghebbende worden gemachtigd om namens haar in deze procedure op te treden. 1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 8 oktober 2002. De gemachtigden voornoemd zijn per aangetekende brief voor de zitting opgeroepen, maar zij hebben bij brief van 3 oktober 2002 medegedeeld aldaar niet aanwezig te zullen zijn. Namens de inspecteur is verschenen mr. F. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen. 2. De feiten 2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in opdracht van E B.V. te X, op 11 mei 2000 aan de inspecteur verzocht om afgifte van een bindende tariefinlichting voor het als "G" omschreven product. Bij de aanvraag is een monster overgelegd met bijbehorende handleiding. 2.2. Op 14 augustus 2000 heeft de inspecteur een bindende tariefinlichting (BTI) met het nummer XXXX verstrekt, waarin als rechthebbende E B.V. voornoemd is vermeld. Het sub 2.1. vermelde product werd in de onderhavige tariefinlichting ingedeeld onder post 9102 12 00 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). 2.3. Belanghebbende heeft op 28 augustus 2000 bezwaar gemaakt tegen voornoemde indeling. Het bezwaarschrift is ingeleid als volgt: "Hierbij maken wij bezwaar tegen de indeling in de douanenomenclatuur van het goed genoemd in de door u op ons verzoek afgegeven Bindende Tariefinlichting met BTI-referentie XXXX (…).". 2.4. De uitspraak op bezwaar is gericht aan belanghebbende, en is ook naar haar adres gezonden. 3. Het geschil Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de bindende tariefinlichting met indeling van de onderhavige goederen onder post 9102 12 00 van het GDT heeft afgegeven, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende verdedigt de opvatting dat de goederen moeten worden ingedeeld in post 9504 90 90. 4. De rechtsoverwegingen 4.1. De Douanekamer dient allereerst te beoordelen of belanghebbende terecht ontvankelijk is verklaard in het bezwaar tegen de bindende tariefinlichting. 4.2. Op grond van artikel 243, eerste lid, van het Communautair douanewetboek (CDW) komt aan iedere persoon het recht van beroep toe tegen een beschikking van de douane-autoriteiten die betrekking heeft op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raakt. Blijkens het tweede lid, onder a, van voornoemd artikel kan het recht op beroep worden uitgeoefend in een eerste fase (bezwaar), bij de daartoe door de lidstaten aangewezen douaneautoriteit. Ingevolge artikel 245 CDW moeten de lidstaten bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in artikel 243 van het CDW bedoelde beroepsprocedure vaststellen. 4.3. Op grond van artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan hij die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, of tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking, een bezwaarschrift indienen. 4.4. De onderhavige door de inspecteur afgegeven bindende tariefinlichting is gericht aan een ander dan belanghebbende, te weten E B.V. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende niet vermeld dat zij is opgetreden namens deze rechthebbende; evenmin heeft zij een volmacht overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van het indienen van haar bezwaarschrift gemachtigd was om namens E B.V. te handelen. 4.5. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet bevoegd was om namens E B.V. in rechte op te treden. 4.6. Niet is gebleken dat belanghebbende in de zin van artikel 243 van het CDW zelf rechtstreeks en individueel door de BTI is geraakt. 4.7. Een en ander houdt in dat de Douanekamer het sub 3. omschreven geschil slechts kan beoordelen in een volgende procedure, waaraan niet de hierboven vermelde gebreken kleven. 4.8. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, en dat de uitspraak, waarvan beroep, om die reden niet in stand kan blijven. 5. De proceskosten De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 0,5 (conclusie van repliek D) x 1,5 (gewicht) x € 322 = € 241,50. 6. De beslissing De Douanekamer: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, en verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in haar bezwaar; - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 241,50, aan belanghebbende te voldoen; - wijst de Staat der Nederlanden aan het griffierecht ad € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden. Aldus gewezen op 23 mei 2003 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. E.N. Punt en jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. De griffier: De voorzitter: Beroep in cassatie Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen. 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.