Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4676

Datum uitspraak2002-10-02
Datum gepubliceerd2004-03-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers02-1991
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) De conclusie luidt dat er geen wetsbepaling in de weg staat aan keuze van de geslachtsnaam ´[geslachtsnaam vader]´ door verzoekers voor hun eerste kind [kind 1]. Artikel 1:5 lid 8 BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat een verklaring als bedoeld in het tweede lid slechts kan worden afgelegd ten aanzien van de geslachtsnaam van het eerste kind tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan en dat kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind hebben. Dit leidt ertoe dat [kind 2] dezelfde geslachtsnaam zal hebben. Het verzoek wordt derhalve als na te melden toegewezen. (...)


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Sector Familie- en Jeugdrecht Meervoudige Kamer verzoek ex artikel 1:27 BW rekestnummer : 02-1991 zaaknummer : 177704 datum beschikking : 14 oktober 2002 BESCHIKKING op het op 22 maart 2002 ingekomen verzoekschrift van: [verzoekster] (verzoekster) en [verzoeker] (verzoeker), hierna: verzoekers, wonende te 's-Gravenhage, procureur mr M. Soffers. Als belanghebbende wordt aangemerkt: de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage, zetelend te 's-Gravenhage, hierna te noemen: de ambtenaar. PROCEDURE Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank de ambtenaar zal gelasten verzoekers in de gelegenheid te stellen de geslachtsnaam van de minderjarige kinderen [geslachtsnaam moeder], [kind 1], geboren op 4 mei 1998 te 's-Gravenhage, en [geslachtsnaam moeder], [kind 2], geboren op 6 december 1999 te 's-Gravenhage te wijzigen in ´[geslachtsnaam vader]´, kosten rechtens. Bij het verzoekschrift zijn - voor zover van belang - overgelegd: - De beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 19 maart 2001 waarbij de rechtbank de ambtenaar heeft gelast verzoeker in de gelegenheid te stellen de voornoemde minderjarigen te erkennen. - een brief van de ambtenaar aan de procureur van verzoekers d.d. 11 februari 2002. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van: - de brief d.d. 25 april 2002 van de procureur van verzoekers, met bijlagen; - het verweerschrift van de ambtenaar d.d. 25 juni 2002, strekkende tot afwijzing van het verzoek en tot veroordeling van verzoekers in de kosten van deze procedure; - de schriftelijke conclusie van 15 juli 2002 van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage tot afwijzing van het verzoek. Op 9 september 2002 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers, bijgestaan door hun procureur, alsmede de ambtenaar in de persoon van de heer [gemachtigde]. BEOORDELING Bij verzoekers leeft de wens om hun kinderen [kind 1] en [kind 2] de geslachtsnaam van hun vader, te weten [geslachtsnaam vader], te laten voeren. De ambtenaar heeft verzoekers niet toegelaten tot naamskeuze van de kinderen. Uit de stukken blijkt onder meer het volgende. - Op 4 mei 1998 is uit verzoekster (toen nog geheten: [voormalige geslachtsnaam], [voornaam]) geboren: [voormalige geslachtsnaam], [kind 1]. - Bij Koninklijk Besluit d.d. 5 maart 1999 is aan verzoekster het Nederlanderschap verleend. Daarbij is haar geslachtsnaam vastgesteld als: [geslachtsnaam moeder], haar voornamen als: [voornaam], de geslachtsnaam van haar kind als: [geslachtsnaam moeder] en de voornamen van haar kind als: [kind 1]. - Op 6 december 1999 is uit verzoekster geboren: [geslachtsnaam moeder], [kind 2]. - Op 23 mei 2001 heeft verzoeker [kind 1] en [kind 2] erkend. Artikel 1:5 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, het de geslachtsnaam van de moeder houdt, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De rechtbank leidt uit de stukken af dat verzoekers ter gelegenheid van de erkenning van [kind 1] en [kind 2] hebben verklaard dat zij wensen dat hun kinderen de geslachtsnaam van verzoeker zouden hebben. Zij gaat er dan ook van uit dat het verzoekschrift ertoe strekt te gelasten dat verzoekers worden toegelaten tot keuze van de geslachtsnaam ´[geslachtsnaam vader]´ voor hun kinderen [kind 1] en [kind 2]. De ambtenaar grondt zijn verweer tegen het verzoek op artikel 1:7 lid 4 BW, dat bepaalt dat een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam door de Koning in stand blijft niettegenstaande een latere erkenning. De officier van justitie verenigt zich met deze zienswijze van de ambtenaar. Artikel 8 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect van (onder meer) zijn familie- en gezinsleven. Onder de bescherming van het ´familie- en gezinsleven´ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM valt onder meer het naamrecht, nu de naam een persoonlijke identificatie is en een band met een gezin kan aangeven. In het licht van het huidige tijdsgewricht waarin steeds meer landen, waaronder Nederland, de naamskeuze door de ouders voorop stellen, impliceert dit naamrecht naar het oordeel van de rechtbank dat de ouders er in beginsel recht op hebben om een geslachtsnaam te kiezen voor hun kinderen waarmee zij gezinsleven hebben. Verzoekers hebben aangegeven dat in de Somalische gemeenschap, waarvan zij deel uitmaken, bijzonder veel belang aan afstamming en herkomst wordt gehecht en dat met het dragen van de geslachtsnaam van verzoeker de afstammingsrelatie van de minderjarigen tot verzoeker tot uitdrukking wordt gebracht. De rechtbank neemt in dit verband mede in overweging dat het ook in Nederland nog in overwegende mate gebruikelijk is dat het kind de geslachtsnaam van de vader draagt. Dit leidt ertoe dat de wens van de ouders om voor hun kinderen de geslachtsnaam van hun vader te kiezen onder de bescherming van het ´familie- en gezinsleven´ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM valt. Toepassing van artikel 1:7 lid 4 BW op de wijze als door de ambtenaar is voorgestaan is in het onderhavige geval derhalve strijdig met laatstgenoemde bepaling van het EVRM. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1:7 lid 4 BW blijkt dat de wetgever bij deze bepaling heeft gedacht aan de situatie waarin de geslachtsnaam van een onwettig kind bij Koninklijk besluit is gewijzigd in de geslachtsnaam van zijn met de voogdij belaste pleegouder. In een dergelijk geval werd het onwenselijk geacht dat, wanneer het kind alsnog door iemand (bijvoorbeeld de aanstaande man van de moeder) zou worden erkend, de bij het besluit gegeven geslachtsnaam van rechtswege zou worden vervangen door de geslachtsnaam van degene die het kind erkent, ofschoon deze en de moeder geen gezinsverband met het kind hebben. In het onderhavige geval gaat het om een volstrekt andere situatie dan die, welke de wetgever destijds voor ogen stond. De vaststelling door de Koning van de geslachtnaam ´[geslachtsnaam moeder]´ voor [kind 1] houdt enkel en alleen verband met het verlenen van het Nederlanderschap aan verzoekster, waarbij de bestaande dubbele geslachtsnaam van verzoekster - mogelijk ontleend aan een in Somalië meer gebruikelijke namenreeks - kennelijk niet werd geacht te stroken met de toegekende Nederlandse nationaliteit. [kind 1] deelde vanzelfsprekend in die geslachtsnaamvaststelling, waarbij het naar het oordeel van de rechtbank niet uit maakt of hij expliciet in het Koninklijk Besluit is genoemd - zoals in dit geval - of als minderjarig kind heeft gedeeld in de geslachtsnaamvaststelling van zijn moeder. Van een bewuste geslachtsnaamwijziging van [kind 1] is geen sprake. Voorts is er in het onderhavige geval juist wél een gezinsleven tussen verzoeker(s) en [kind 1] en [kind 2] zodat het - ook in het licht van de overwegingen van de wetgever destijds - niet ongewenst is dat deze kinderen de geslachtsnaam van verzoeker dragen. Het vorenstaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat het bepaalde in artikel 1:7 lid 4 BW restrictief en in overeenstemming met artikel 8 EVRM moet worden toegepast en derhalve niet van toepassing kan worden geacht op gevallen als de onderhavige. De conclusie luidt dat er geen wetsbepaling in de weg staat aan keuze van de geslachtsnaam ´[geslachtsnaam vader]´ door verzoekers voor hun eerste kind [kind 1]. Artikel 1:5 lid 8 BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat een verklaring als bedoeld in het tweede lid slechts kan worden afgelegd ten aanzien van de geslachtsnaam van het eerste kind tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan en dat kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind hebben. Dit leidt ertoe dat [kind 2] dezelfde geslachtsnaam zal hebben. Het verzoek wordt derhalve als na te melden toegewezen. De ambtenaar zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. BESLISSING: De rechtbank: Gelast de ambtenaar verzoekers in de gelegenheid te stellen voor de minderjarigen [geslachtsnaam moeder], [kind 1], geboren op 4 mei 1998 te 's-Gravenhage, en [geslachtsnaam moeder], [kind 2], geboren op 6 december 1999 te 's-Gravenhage, de geslachtsnaam ´[geslachtsnaam vader]´ te kiezen; Veroordeelt de ambtenaar in de kosten van het geding aan de zijde van verzoekers, tot aan deze uitspraak begroot op € 932,-- waarvan te betalen aan: a. verzoekers een bedrag van € 114,-- voor griffierecht; b. de griffier van deze rechtbank een bedrag van € 38,-- voor in debet gesteld griffierecht en € 780,-- voor salaris procureur, met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze beschikking is gegeven door mrs I.D. Bellaart, J.M. van de Poll en A.C. Olland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.