Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4689

Datum uitspraak2004-03-02
Datum gepubliceerd2004-03-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/004706-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is met zijn zware vrachtwagencombinatie grovelijk onachtzaam en kennelijk onder invloed van alcoholhoudende drank gaan rijden. Daardoor is zijn op het parkeerterrein vlabij de vrachtwagen liggende vriendin - die hij direct daarvoor nog was gepasseerd en had moeten zien liggen - gedood. Niet bewezen is dat hij haar opzettelijk heeft gedood. Aan hem wordt een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan acht voorwaardelijk. Ook krijgt hij een rijontzegging voor de duur van twee jaar.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 4706-03 STRAFVONNIS Uitspraak: 2-3-2004 De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1948, wonende te [woonplaats en adres] terechtstaande terzake dat: hij op of omstreeks 21 september 2003, te Goor, gemeente Hof van Twente, opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vrachtauto (trekker met oplegger) die [slachtoffer] (meermalen) overreden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 21 september 2003, te Goor, gemeente Hof van Twente, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, een parkeerterrein op industrieterrein 'De Haven', zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zijn voertuig in beweging te brengen en/althans daarmede te gaan - en/of te blijven (door)rijden -eerst enkele meters achteruit en vervolgens vooruit-, wetende dat een persoon, genaamd [slachtoffer] zich nabij (een van de voorwielen van) dat voertuig bevond, waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd; De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging is bekomen dat verdachte het primair telastegelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met name is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor de opzet op levensberoving van het slachtoffer door verdachte. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het subsidiair telastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 21 september 2003, te Goor, gemeente Hof van Twente, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, een parkeerterrein op industrieterrein 'De Haven', zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, zijn voertuig in beweging te brengen en daarmede te gaan - en te blijven rijden wetende dat een persoon, genaamd [slachtoffer] zich nabij een van de voorwielen van dat voertuig bevond, waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994. Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het subsidiair bewezen verklaarde levert op, het misdrijf: "Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan het feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van die wet, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake het primair telastegelegde feit, de doodslag, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren onvoorwaardelijk, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaren, en met afgifte van een bevel tot gevangenneming op het moment van de uitspraak. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het subsidiair bewezen feit, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: Verdachte heeft een ernstig 'schuldmisdrijf' begaan door met zijn zware vrachtwagencombinatie grovelijk onachtzaam en kennelijk onder invloed van alcoholhoudende drank zijnde, te gaan rijden. Daardoor is zijn op het parkeerterrein vlakbij de vrachtwagen liggende vriendin - die hij direkt daarvoor nog was gepasseerd en had moeten zien liggen - gedood. Hij heeft haar (wat er ook zij van haar eigen overmatig drankgebruik) een afschuwelijk levenseinde bezorgd doordat zij door het voorwiel van de zware vrachtwagen is overreden en over een afstand van ruim zestig meter door de vrachtwagen is meegesleept. Evident is dat het trieste gebeuren ook voor anderen een hoogst traumatische ervaring is geweest, zoals ter zitting nog eens bleek uit het getuigenverhoor. Verdachte is in het verdere verleden (1995) al eens voor het rijden met teveel drank op veroordeeld door de politierechter. Gelet op dit alles en met name de ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur thans de meest passende straf. De rechtbank heeft daarbij nog rekening gehouden met het door de psychiater Stevens in december 2003 over verdachte uitgebrachte rapport, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een schizoïde persoonlijkheidstoornis. Hoewel verdachte een zogenaamde 'broodrijder' is dient naar het oordeel van de rechtbank ook na te melden ontzegging van de rijbevoegdheid te worden opgelegd, gelet op het hoogst ernstige gevolg van het ongeval, dat mogelijk mede door het forse alcoholgebruik van verdachte is veroorzaakt. De uitslag van de ademanalyse was 655 ug/l, hetgeen overeenkomt met een promillage van 1,5. Het belang van de verkeersveiligheid dient in casu te blijven prevaleren boven het belang dat verdachte heeft bij het terugkrijgen van zijn (sedert 21 september 2003 ingevorderde) rijbewijs. Omdat verdachte niet recentelijk door de strafrechter is veroordeeld en hijzelf ook door de gevolgen van het ongeval is getroffen nu hij zijn vriendin heeft verloren zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk doen zijn. Bovendien zal dit voorwaardelijk deel van de straf verdachte kunnen weerhouden van recidief gedrag, met name betreffende het autorijden met teveel alcoholhoudende drank op. De rechtbank acht, gelet op de vrijspraak van het aan verdachte primair tenlastegelegde, geen bezwaren en gronden aanwezig voor het verlenen van een bevel tot gevangenneming. De na te melden straffen zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. R E C H T D O E N D E: Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat het subsidiair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van vierentwintig maanden. Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot acht maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis (bewaring) heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Ontzegt veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twee jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs overeenkomstig art. 179, lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is ingevorderd. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Aldus gewezen door mr. Rikken, voorzitter, mr. Teekman en mr. Caminada, rechters, in tegenwoordigheid van Evers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2004.