Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4764

Datum uitspraak2004-03-02
Datum gepubliceerd2004-03-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers76688-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan verdachte is in het kader van een preventieve fouillering door politieambtenaren gevraagd of hij wapens of drugs bij zich had. Hij heeft de XTC pillen vervolgens vrijwillig overhandigd. Nu door het stellen van vragen geen inbreuk wordt gemaakt op het recht op privacy vloeit deze bevoegdheid voort uit artikel 2 Politiewet. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van de rechtmatigheid van het preventief fouilleren.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer(s): 76688-03 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [R.N.K.] geboren [.][.] wonende te [D.] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsvrouw, mr. Assouiki, advocaat te Tilburg. Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. 2 De tenlastelegging. De verdachte staat terecht, terzake dat hij op of omstreeks 29 november 2003 te Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 23 (pillen), althans meerdere (handels- en/of gebruikers)hoeveelheden van een stof (zogenoemde XTC- pillen) bevattende amfetamine en/of MDA (tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleendioxyethylamfetamine)) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde amfetamine en/of MDA (tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of zijnde MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) een middel als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a van de Opiumwet; art 2 lid 1 ahf/ond a/b letters A/B/C Opiumwet 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 november 2003 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 23 (zogenoemde XTC- pillen) bevattende MDMA, zijnde MDMA (een) middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat het bewijs tegen verdachte onrechtmatig is verkregen. Zij voert daartoe aan dat politieambtenaren haar cliƫnt in het kader van een preventieve fouillering gevraagd hebben of hij drugs bij zich had. De raadsvrouw stelt dat die politieambtenaren daartoe het recht niet hadden omdat in het kader preventief fouilleren op grond van de Wet wapens en munitie slechts naar het dragen van wapens mag mogen worden gevraagd. Gelet op de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat de politieambtenaren aan verdachte hebben gevraagd of hij wapens of drugs bij zich had. Vast staat dat daaromtrent jegens hem op dat moment nog geen verdenking bestond. Vervolgens heeft verdachte de XTC-pillen vrijwillig aan de politieambtenaren overhandigd. De rechtbank is van oordeel dat het stellen van vragen geen inbreuk vormt op grondrechten van de persoon aan wie die vragen gericht zijn. De bevoegdheid van politieambtenaren om aan willekeurige personen vragen te stellen vloeit voort uit artikel 2 Politiewet. Gegeven deze bevoegdheid is de vraag of de politieambtenaren tevens bevoegdheden op grond van de WWM konden uitoefenen thans niet relevant. Nu verdachte de pillen vervolgens vrijwillig heeft overhandigd stelt de rechtbank vast dat het bewijsmateriaal rechtmatig is verkregen. De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan een beoordeling van de rechtmatigheid van preventief fouilleren aangezien er geen fouillering heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uur te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaar. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van XTC-pillen. In zijn algemeenheid geldt dat het gebruik van XTC-tabletten gezondheidsrisico's voor de gebruikers met zich meebrengt. Uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is immers gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotonine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen met zich meebrengt en geldt dat de al dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan XTC-tabletten, eveneens onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam kan toebrengen. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van XTC-tabletten nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van de bij de productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in riool of elders en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van XTC-tabletten aanwezig is, welk gevaar zich in het bijzonder doet gelden bij in woonwijken voorkomende laboratoria. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 91 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 30 UREN, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 15 dagen vervangende hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Van Geloven en mr. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van der Straaten en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2004.