Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4920

Datum uitspraak2004-01-23
Datum gepubliceerd2004-03-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/00798
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het Hof begrijpt zijn na cassatie nog in geschil het antwoord op de volgende vragen: 3.1.1. Is de gasinstallatie voor aanvang van het naheffingstijdvak uit het onderhavige voertuig verwijderd? 3.1.2. Gebiedt de redelijkheid om de naheffingsaanslag te vernietigen nu de gasinstallatie slechts één of enkele dagen na aanvang van het naheffingstijdvak uit het voertuig is verwijderd? 3.1.3. Moet de naheffingsaanslag worden vernietigd nu de redelijke termijn, gesteld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden?


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 03/00798 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn van de rijksbelastingdienst (hierna: evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Centrale administratie Autoheffingen van de Rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 2 oktober 1997 tot en met 1 januari 1998 een naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van f 394,--. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. Bij uitspraak van 6 april 1998 heeft de Inspecteur besloten de naheffingsaanslag te handhaven. 1.2. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die uitspraak heeft bevestigd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 21 maart 2003, nr. 37.970 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een hernieuwd onderzoek van de zaak in volle omvang. Belanghebbende heeft naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend welke op 9 september 2003 bij het Hof is binnengekomen, welke memorie diezelfde dag door het Hof aan de Inspecteur is doorgezonden. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft in raadkamer plaatsgehad op 3 oktober 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 18 augustus 2003 aangetekend naar het in het beroepschrift genoemde adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van plaats en tijdstip van de zitting. Blijkens een van TPG Post ter zake van deze zending ontvangen retourkaart, welke tot de stukken van het geding behoort, is de uitnodiging op 20 augustus 2003 aan belanghebbende in persoon uitgereikt en heeft hij voor ontvangst getekend. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan. 2. Feiten Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 3.1 en 3.2 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Naar het Hof begrijpt zijn na cassatie nog in geschil het antwoord op de volgende vragen: 3.1.1. Is de gasinstallatie voor aanvang van het naheffingstijdvak uit het onderhavige voertuig verwijderd? 3.1.2. Gebiedt de redelijkheid om de naheffingsaanslag te vernietigen nu de gasinstallatie slechts één of enkele dagen na aanvang van het naheffingstijdvak uit het voertuig is verwijderd? 3.1.3. Moet de naheffingsaanslag worden vernietigd nu de redelijke termijn, gesteld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden? Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Tot de gedingstukken behoort een garagefactuur van A B.V., gedagtekend 17 oktober 1997, waarop de uitbouw van de gasinstallatie staat genoemd en welke factuur als reparatiedatum vermeldt 4 oktober 1997. Op basis van deze factuur is naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk geworden dat de uitbouw van de gasinstallatie niet, zoals belanghebbende stelt, op of vóór 2 oktober 1997 heeft plaatsgevonden, maar eerst op 4 oktober 1997. De Inspecteur is er derhalve terecht vanuit gegaan dat het voertuig bij aanvang van het tijdvak beschikte over een gebruiksklare gasinstallatie en derhalve bestemd was om te worden aangedreven door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of dieselolie. 4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 22 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 is beslissend de inrichting van het motorrijtuig bij de aanvang van het tijdvak. Deze bepaling staat eraan in de weg om bij een uitbouw van een gasinstallatie die plaatsvindt enkele dagen na aanvang van een tijdvak, reeds gedurende dat tijdvak een verlaging van het te hanteren tarief toe te passen. Het staat de rechter niet vrij een bepaling uit de wet in formele zin te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. 4.3. Het bepaalde in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is niet van toepassing op een procedure als de onderhavige, waarin uitsluitend de heffing van belasting aan de orde is. De door belanghebbende gestelde overschrijding van de redelijke termijn kan derhalve niet leiden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Diens uitspraak moet in stand blijven. 6. Griffierecht Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te bepalen dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. 8. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 23 januari 2004 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en N. Van Beelen, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 januari 2004 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.