Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5012

Datum uitspraak2004-03-03
Datum gepubliceerd2004-03-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers87557 / HA ZA 03-998
Statusgepubliceerd


Indicatie

Winstverdriedubbelaarsovereenkomst is koop op afbetaling.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 3 maart 2004 Zaaknummer : 87557 / HA ZA 03-998 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in conventie, verweerster in reconventie in de hoofdzaak, verweerster in het incident, procureur mr. A.H. Odekerken-Holtkamp; tegen: [Naam gedaagde in conventie], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident, procureur mr. S.E.W. Engelen. 1. Het verloop van de procedure Eiseres in de hoofdzaak, hierna te noemen "Dexia", heeft gedaagde in de hoofdzaak, [S. ], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en gevorderd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. [Naam gedaagde in de hoofdzaak] heeft daarna geconcludeerd voor antwoord in conventie, tevens geconcludeerd voor eis in reconventie, en ten slotte in het incident een conclusie houdende onbevoegdverklaring genomen, zulks onder het overleggen van producties. Vervolgens heeft Dexia in het incident een conclusie van antwoord genomen, zulks onder overlegging van producties. Ten slotte hebben partijen in het incident vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. De vordering In de hoofdzaak 2.1 Bank Labouchere n.v., rechtsvoorgangster van Dexia, en eveneens handelende onder de naam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease b.v., heeft met [Naam gedaagde in de hoofdzaak] een overeenkomst gesloten ten aanzien van de zogenaamde WinstVerDriedubbelaar. Op deze overeenkomst zijn volgens Dexia de door haar gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is de overeenkomst geëindigd, in verband waarmee Dexia een eindafrekening aan [Naam gedaagde in de hoofdzaak] heeft gezonden voor een bedrag van € 12.270,14. 2.2 Artikel 5 van de overeenkomst luidt als volgt: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden." 2.3 De bij de overeenkomst horende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luiden - voorzover te dezen van belang - als volgt: "(…)2. Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden totdat deze eigendom van lessee zijn geworden." (…) 10. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zullen de waarden aan lessee worden uitgeleverd, tenzij lessee alsdan mededeelt de voorkeur te geven aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval door Legio-Lease aan lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt zo spoedig mogelijk na opdracht daartoe plaats." 2.4 Volgens Dexia is [Naam gedaagde in de hoofdzaak] echter in verzuim, omdat hij nalaat het bij de einddatum verschuldigde bedrag, ondanks aanmaning daartoe, te voldoen. Voorts is [Naam gedaagde in de hoofdzaak] volgens Dexia uit hoofde van de overeenkomst een rente van 0,96% per maand aan Dexia verschuldigd. 2.5 [Naam gedaagde in de hoofdzaak] is bij schrijven van 11 augustus 2003 gemaand om het verschuldigde te betalen, bij welk schrijven tevens door Dexia aanspraak is gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 781,-- en de contractuele rente van 0,96% per maand. 2.6 Dexia heeft op de in de dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat [Naam gedaagde in de hoofdzaak] bij vonis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de somma van € 13.671,99, vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 12.270,14 vanaf 12 augustus 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Naam gedaagde in de hoofdzaak] in de kosten van het geding. In het incident 2.7 [Naam gedaagde in de hoofdzaak] heeft daarop bij incidentele conclusie, op de daarin vermelde gronden gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, daartoe heeft hij - kort samengevat - het volgende aangevoerd. 2.8 Volgens [Naam gedaagde in de hoofdzaak] is de overeenkomst te kwalificeren als een huurkoopovereenkomst. De overeenkomst hield in dat [Naam gedaagde in de hoofdzaak] op 29 maart 2000 voor een totaalbedrag van € 6.488,57 aan aandelen kocht, en vervolgens precies een jaar later voor een gelijk bedrag een gelijk aantal aandelen en vervolgens precies een jaar later nogmaals voor datzelfde bedrag een gelijk aantal aandelen. 2.9 Een deel van de totale aankoopprijs, vermeerderd met rente daarover gedurende de looptijd van de overeenkomst - ten bedrage van € 4.084,20 -, diende [Naam gedaagde in de hoofdzaak] terug te betalen in 36 gelijke, maandelijkse termijnen van € 113,45 elk, te beginnen op de eerste van de maand volgend op de eerste aankoopdag. Voorts diende [Naam gedaagde in de hoofdzaak] op of omstreeks de 35e maand nog een bedrag van € 45,38 te betalen. Aan het einde van de lease-overeenkomst diende [Naam gedaagde in de hoofdzaak] het restant van de koopsom - ten bedrage van € 19.420,33 - te betalen. Dat restant zou in beginsel worden verrekend met de verkoopopbrengst van de aangekochte aandelen. 2.10 Volgens [Naam gedaagde in de hoofdzaak] heeft de overeenkomst duidelijk de strekking van een huurkoopovereenkomst, nu de aandelen zijn te kwalificeren als vermogensrechten als bedoeld in artikel 7a:1576 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW). 2.11 De vordering wordt door Dexia weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord in het incident. 3. De beoordeling In het incident 3.1 Dexia heeft allereerst betoogd dat de overeenkomst niet is te beschouwen als een koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7a:1576 e.v. BW, omdat deze overeenkomst niet voldoet aan de wezenlijke kenmerken van een koop op afbetaling. 3.2 Dexia stelt daartoe als eerste het volgende. Volgens de definitie van een koop op afbetaling (artikel 7a:1576 lid 1 BW), heeft deze overeenkomst slechts betrekking op zaken. Effecten zijn volgens Dexia echter geen zaken in de zin van voormeld artikel. Voormeld artikel bepaalt in lid 5 weliswaar dat het bepaalde in de titel waarin dat artikel is opgenomen van overeenkomstige toepassing is op vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voorzover dat in overeenstemming is met de aard van het recht, maar dat leidt volgens Dexia slechts tot een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen die op koop op afbetaling van toepassing zijn, echter niet tot een uitbreiding van de definitie van "koop op afbetaling." Die uitbreiding is volgens Dexia beperkt tot "deze titel", waarmee volgens haar wordt gedoeld op de vijfde titel A van boek 7A BW. 3.3 Dat verweer moet aanstonds worden verworpen. Naar de rechtbank begrijpt wil Dexia hiermee betogen dat op de overeenkomst wellicht de bepalingen van de vijfde titel A van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, maar dat dat niet betekent dat de overeenkomst als huurkoopovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Hoe een overeenkomst moet worden gekwalificeerd is echter niet van belang. Artikel 7a:1576h lid 2 BW bepaalt immers dat alle overeenkomsten welke dezelfde strekking hebben als de in lid 1 van dat artikel als huurkoop gedefinieerde overeenkomsten, onder welke benaming ook aangegaan, als huurkoop worden aangemerkt. Indien derhalve een overeenkomst voldoet aan de strekking van een huurkoopovereenkomst, moet deze worden beschouwd als een huurkoopovereenkomst, en zijn de daarop betrekking hebbende bepalingen overeenkomstig van toepassing. Met de verwijzing naar "deze titel" in lid 5 van artikel 7a:1576 BW worden naar het oordeel van de rechtbank bedoeld de materieelrechtelijke bepalingen van artikel 7a:1576 e.v. BW. Daarmee wordt echter niet bedoeld uit te sluiten de formeelrechtelijke bepaling van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder te noemen: Rv). Indien derhalve een overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 7a:1576h lid 2 BW de strekking heeft van een huurkoopovereenkomst, zijn daarop niet alleen van toepassing de bepalingen van de vijfde titel A van boek 7a van het BW - voorzover die bepalingen niet anders bepalen - maar ook de bepaling van artikel 93 onder c Rv. Dexia heeft ook niet gesteld, en te minder onderbouwd, waarom de rechten uit de onderhavige overeenkomst niet kunnen worden beschouwd als vermogensrechten waarvan de aard zich volgens artikel 7a:1576 BW verzet tegen de toepasselijkheid van artikel 7a:1576 e.v. BW. 3.4 Ten tweede heeft Dexia gesteld dat geen aflevering heeft plaats gevonden van het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft. In de overeenkomst is de eigendom van de effecten voorbehouden totdat de laatste termijn is voldaan. Het bezit is dus volgens Dexia niet verschaft. Evenmin zijn de effecten volgens haar voorafgaand aan de volledige betaling van de koopsom in de macht van [Naam gedaagde in de hoofdzaak] gebracht. Dat is volgens Dexia niet het geval nu, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden bij de Overeenkomst, [Naam gedaagde in de hoofdzaak] in geen enkel opzicht in de positie is gebracht van eigenaar van de aandelen. Hij kon immers de aandelen niet vervreemden of bezwaren en evenmin enig ander recht uitoefenen dat aan de effecten is verbonden; hij verkreeg slechts het economische risico dat aan de effecten was verbonden. Het recht van gebruik voorafgaand aan de volledige betaling van de koopsom, welk recht volgens Dexia kenmerkend is voor koop op afbetaling, ontbreekt bij de overeenkomst. 3.5 Dat verweer moet worden verworpen. Artikel 17 van de Wet giraal effectenverkeer bepaalt dat levering van een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de aangesloten instelling. Dexia stelt in haar algemene voorwaarden onder 2 zelf dat de voorwaardelijke overdracht aldus geschiedt dat de genoemde waarden onverwijld na verkrijging daarvan door Legio-Lease ten name van [Naam gedaagde in de hoofdzaak], als lessee, worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wet giraal effectenverkeer, zulks ter uitvoering van de in de eerste zin van artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Daarmee erkent Dexia zelf reeds dat zij de aandelen (voorwaardelijk) aan [Naam gedaagde in de hoofdzaak] heeft geleverd. 3.6 Ten derde heeft Dexia aangevoerd dat er geen sprake van is dat de koopprijs in twee of meer termijnen wordt voldaan. Voor de kwalificatie van een overeenkomst als koop op afbetaling is vereist dat de koopprijs in twee of meer termijnen wordt voldaan, terwijl, indien er sprake is van betaling in termijnen, deze termijnen ook betrekking hebben op betaling van de koopprijs en niet op betaling van rente. Nu de bedoelde termijnbetalingen slechts betrekking hebben op de betaling van rente, kan de overeenkomst volgens Dexia niet worden gekwalificeerd als een koop op afbetaling. Dat de overeenkomst voorziet in betaling van € 45,38 in de 35e termijn en een betaling van het restant van de koopprijs, is volgens Dexia wegens het ondergeschikte karakter van die betaling van € 45,38 onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van een koop op afbetaling. Bovendien kan die omstreden termijn ook worden betaald op de eerste dag van de laatste termijn, zodat de overeenkomst volgens Dexia ook toelaat dat de koopsom volledig ineens wordt betaald. 3.7 Ook dat verweer moet worden verworpen. Nu reeds vast staat dat de koopprijs in ieder geval in twee termijnen kon worden betaald, een bedrag van € 45,38 rond de tijd van het vervallen van 35e termijn en het restant van de huurkoopsom na de 36e termijn, is er reeds sprake van een betaling van de koopsom in twee of meer termijnen. Dat de 35e termijn slechts een symbolische waarde heeft, doet daaraan niet af. 3.8 Als laatste argument tegen het bestaan van een huurkoopovereenkomst heeft Dexia aangevoerd dat wil daarvan sprake zijn, partijen een eigendomsoverdracht van de vermogensrechten moeten hebben beoogd. Bij de onderhavige overeenkomst stond de verkrijging van de aandelen echter niet voorop. Uitgangspunt was dat de effecten bij het einde van de looptijd niet in eigendom aan de cliënt worden overgedragen, maar dat de effecten worden verkocht aan een derde en dat slechts het verschil tussen de koop- en verkoopprijs met de cliënt wordt afgerekend. 3.9 Ook deze stelling moet worden verworpen. Doorslaggevend is immers in een geval als het onderhavige of er sprake is van een automatische eigendomsovergang van de effecten indien [Naam gedaagde in de hoofdzaak] aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Van een automatische eigendomsovergang is sprake nu artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden bepaalt dat de eigendom van de waarden op [Naam gedaagde in de hoofdzaak] overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat [Naam gedaagde in de hoofdzaak] aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Artikel 10 van die voorwaarden bepaalt verder dat indien [Naam gedaagde in de hoofdzaak] aan al zijn verplichtingen heeft voldaan, de waarden aan hem zullen worden voldaan, tenzij [Naam gedaagde in de hoofdzaak] alsdan de voorkeur zou geven aan verkoop van de waarden. Daaruit volgt derhalve dat als [Naam gedaagde in de hoofdzaak] aan al zijn verplichtingen heeft voldaan, hij in beginsel eigenaar wordt van de waarden, nu deze hem dan door Dexia zullen worden geleverd. Dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst er stilzwijgend van uit zijn gegaan dat [Naam gedaagde in de hoofdzaak] de effecten niet geleverd zal willen krijgen, dan wel dat de wederpartijen van Dexia bij overeenkomsten als de onderhavige er doorgaans voor zullen kiezen om zich de aandelen niet te laten leveren, maar deze zullen laten verkopen door Dexia, waarna deze met de opbrengst de nog uitstaande vordering op de wederpartij zal verrekenen, neemt niet weg dat in beginsel sprake is van een eigendomsovergang nadat de debiteur aan al zijn betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft voldaan. 3.10 Uit het vorenstaande volgt dat [Naam gedaagde in de hoofdzaak] terecht de onbevoegdheid van de rechtbank om van de vordering kennis te nemen heeft ingeroepen nu, gelet op het bepaalde bij artikel 93 onder c Rv, de kantonrechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank zal de zaak naar de kantonrechter verwijzen. 3.11 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden toegewezen en dat Dexia als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit incident moet dragen. 4. De beslissing De rechtbank: In het incident wijst het gevorderde toe; veroordeelt Dexia in de kosten van het geding aan de zijde van [Naam gedaagde in de hoofdzaak] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 390,-- voor salaris procureur; In de hoofdzaak verwijst deze zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de kantonrechter te Maastricht; verstaat dat de kantonrechter over het door [Naam gedaagde in de hoofdzaak] bij de rechtbank betaalde vast recht ten bedrage van € 260,-- oordeelt; verwijst de zaak naar de rol van 31 maart 2004 voor conclusie van antwoord in reconventie; verstaat op de voet van het bepaalde in artikel 71, vierde lid, Rv dat partijen in persoon of bij gemachtigde moeten verschijnen. Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. MT