Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5071

Datum uitspraak2004-02-11
Datum gepubliceerd2004-03-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers105273 / HA ZA 03-1759
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overeenkomst tussen partijen is geen overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling (art. 7a:1576 BW). Rechtbank verklaart zich daarom bevoegd om kennis te nemen van de hoofdzaak.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 105273 / HA ZA 03-1759 Datum vonnis: 11 februari 2004 Vonnis in de zaak van de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident, procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, tegen X, wonende te A, gedaagde in de hoofdzaak, tevens verweerder in het incident, procureur mr. M.E. Bosman. Partijen zullen in dit vonnis Dexia en X worden genoemd. 1. Het verloop van de procedure Na het uitbrengen van de dagvaarding zijn de volgende processtukken gewisseld: * een incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid; * een conclusie van antwoord in het incident van onbevoegdheid. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het geschil 2.1 Dexia vordert -samengevat en zakelijk weergegeven- dat de rechtbank X zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.089,11 vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering legt Dexia ten grondslag dat zij met X een overeenkomst heeft gesloten ten behoeve van haar product WinstVerDriedubbelaar onder contractnummer 74404326, dat die overeenkomst door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is geëindigd en dat zij in verband daarmede een eindafrekening heeft opgesteld ten bedrage van € 22.929,37. X weigert tot betaling van dat bedrag over te gaan. De contractuele rente daarover bedraagt van 7 april 2003 tot en met 2 september 2003 € 969,74 en de buitengerechtelijke incassokosten € 1.190,-- inclusief BTW. 2.2 Voor alle weren werpt X de exceptie van onbevoegdheid op. Daartoe voert X aan dat de onderhavige overeenkomst een lease-overeenkomst is die overeenkomstig het bepaalde in artikel 7A:1576h BW gekwalificeerd dient te worden als huurkoopovereenkomst. Geschillen omtrent huurkoopovereenkomsten behoren ingevolge artikel 93 sub c Rv. tot de competentie van de sector kanton. 2.3 Dexia voert in het incident gemotiveerd verweer. Daarop zal de rechtbank, voor zover van belang, onder de beoordeling ingaan. 3. De beoordeling 3.1 Dexia betwist dat de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling gekwalificeerd kan worden. Voor de kwalificatie van een overeenkomst als huurkoopovereenkomst is vereist dat sprake is van koop en verkoop op afbetaling. De overeenkomst tussen Dexia en X is dus geen huurkoopovereenkomst, aldus Dexia. Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende. 3.2 Artikel 7A:1576 lid 1 BW geeft de definitie van een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd”. Uit dat artikel volgt dat een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling strekt tot eigendomsoverdracht. Het uitgangspunt bij overeenkomsten als de onderhavige is echter niet dat de aandelen in eigendom van de lessee overgaan, maar dat deze aan het einde van de looptijd worden verkocht aan een derde, dat daarbij koerswinst wordt gemaakt doordat een hogere verkoop- dan aankoopprijs wordt gerealiseerd en dat Dexia vervolgens met haar cliënt afrekent. Dit uitgangspunt komt ook tot uitdrukking in de brochure, de overeenkomst en de toepasselijke voorwaarden die zijn overgelegd. Volgens Dexia kiezen haar cliënten vrijwel altijd voor verkoop of verlenging van de leaseovereenkomst, en niet voor daadwerkelijke levering van de aandelen aan hen. Ook in dit geval zijn de aandelen volgens de eindafrekening verkocht en is van eigendomsoverdracht dus geen sprake geweest. Daartegenover legt artikel 2 van die voorwaarden, dat bepaalt dat “het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan”, onvoldoende gewicht in de schaal, mede gezien het feit dat ook in dit geval, naar moet worden aangenomen, het feitelijke uitgangspunt van partijen anders is geweest dan in artikel 2 staat vermeld en daadwerkelijke eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden. 3.3 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen niet als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling en dus niet als een huurkoopovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Het verweer van Dexia is derhalve gegrond. Hetgeen Dexia voorts nog bij wege van verweer in het incident heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking. 3.4 De rechtbank zal de incidentele vordering afwijzen met veroordeling van X in de kosten van het incident. De beslissing De rechtbank: in het incident verklaart zich bevoegd van de hoofdzaak kennis te nemen; veroordeelt X in de kosten van het incident, tot heden aan de zijde van Dexia begroot op € 390,--; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; in de hoofdzaak verwijst de zaak naar de rol van 24 maart 2004 voor conclusie van antwoord aan de zijde van X; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004. de griffier de rechter