Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5083

Datum uitspraak2004-03-04
Datum gepubliceerd2004-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.230188-3
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft gisteren vier mannen veroordeeld voor hun rol in het grootste transport van cocaïne naar Nederland tot nu toe. De partij (4.050 kg.) werd op 20 augustus vorig jaar op de uit Venezuela afkomstige zeesleepboot 'Otton' in de haven van Vlissingen in beslag genomen. In deze zogeheten 'Amalthea-zaak', die behandeld werd in de extra beveiligde rechtbank in Osdorp in Amsterdam, werden drie mannen ( twee afkomstig uit Amsterdam en Lelystad en een uit Zuid-Amerika) veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf; een vierde, eveneens uit Zuid-Amerika afkomstige, man kreeg 6 jaar gevangenisstraf opgelegd. De mannen werden allen veroordeeld voor de invoer van de cocaïne, het voorbereiden en bevorderen van die invoer en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank sprak een vijfde verdachte, een Nederlandse vrouw uit Lelystad, wegens gebrek aan bewijs vrij. In de zaak tegen twee andere mede -verdachten zal de rechtbank op 16 maart a.s. uitspraak doen.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE Meervoudige strafkamer Lelystad Parketnummer: 07.230188-03 Uitspraak: 4 maart 2004 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: …, geboren te Amsterdam, thans gedetineerd hier te lande. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2003, 17 februari 2004, 19 februari 2004 en 20 februari 2004. De verdachte is bij deze behandeling telkens verschenen, bijgestaan door mr. N.C.J. Meijering, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, … , heeft ter terechtzitting van 19 februari 2004 gevorderd: · de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1. tot en met 4. ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - een geldboete van € 450.000,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door hech-te-nis voor de duur van 1 jaar; · ter zake de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" vermelde voorwerpen: - verbeurdverklaring van de onder 1 en 6 vermelde voorwerpen; - onttrekking aan het verkeer van de onder 9, 10 en 12 vermelde voorwerpen; - teruggave aan de verdachte van de onder 7, 11 en 13 vermelde voorwerpen; - teruggave aan de rechthebbende van het onder 8 vermelde voorwerp. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding tot het maken van een tweetal opmerkingen ter zake de geldigheid van de dagvaarding. Met betrekking tot de wijze waarop de onder 1. aan verdachte ten laste gelegde gedragingen zijn omschreven, meer in het bijzonder het gebruik van de samenstelling "en/of", is de rechtbank van oordeel dat de steller van de tenlastelegging kennelijk heeft beoogd de gedragingen als bedoeld in de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet in cumulatieve, dan wel alternatieve vorm ten laste te leggen, naar keuze van de rechtbank. De rechtbank leest derhalve het onder 1. ten laste gelegde aldus. Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde zal de rechtbank de dagvaarding partieel nietig verklaren voor zover dit betreft de tekst opgenomen na het laatstgenoemde opsommingsteken. De rechtbank ziet daartoe aanleiding nu het ten laste gelegde plegen van "andere misdrijven" niet nader is omschreven en derhalve niet kan worden vastgesteld op welke feiten of gedragingen uit het onderliggende dossier de steller van de tenlastelegging het oog heeft gehad. Voorts zijn door de raadsman twee verweren gevoerd met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding. De raadsman beroept zich op (partiële) nietigheid van de dagvaarding voor zover dit betreft het eerste deel van het onder 1. ten laste gelegde, te weten de aan verdachte verweten betrokkenheid bij de invoer van cocaïne als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de tekst van de tenlastelegging niet, althans onvoldoende duidelijk kan worden opgemaakt welke feitelijke handelingen verdachte precies worden verweten. De rechtbank verwerpt dit verweer nu de dagvaarding - gezien in onderlinge samenhang met het dossier - een voldoende duidelijke en eenduidige opgave van het aan verdachte verweten feit behelst en voorts naar vaste jurisprudentie de in de tenlastelegging opgenomen, aan de wet ontleende termen worden geacht voldoende feitelijke betekenis te hebben. Daarnaast is bij de behandeling ter terechtzitting gebleken dat het de verdachte en zijn raadsman voldoende duidelijk is geweest welk feit verdachte wordt verweten. De raadsman beroept zich voorts op (partiële) nietigheid van de dagvaarding voor wat betreft het tweede deel van het onder 1. ten laste gelegde, te weten de aan verdachte verweten voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat dit deel van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, nu enerzijds verdachte wordt verweten te hebben deelgenomen aan voorbereidingshandelingen op de "klassieke invoer" van een partij cocaïne, terwijl de omschreven feitelijke handelingen naar hun aard gericht zijn op het in ontvangst nemen van deze partij en daarmee zien op de "verlengde invoer". De rechtbank overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis en de daaraan in de jurisprudentie gegeven uitleg, het begrip "binnen het grondgebied van Nederland brengen" extensief dient te worden geïnterpreteerd. Deze interpretatie houdt in dat zowel de door de raadsman genoemde "klassieke invoer" als de "verlengde invoer" - welke uitdrukkingen kennelijk zien op het feitelijk binnen de grenzen van Nederland brengen van de partij cocaïne, respectievelijk op het (verder) doorstoten van deze partij - onder de werking van artikel 2 van de Opiumwet vallen. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging onder 1. omschreven feitelijke gedragingen niet zijn op te vatten als innerlijk tegenstrijdig met de aan verdachte verweten voorbereidingshandelingen, zodat het verweer dient te worden verworpen. BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2., 3. en 4. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: Feit 1.: hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 24 augustus 2003 in de gemeenten Vlissingen en/of Sluis en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (per boot) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 4050 kg cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I en hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 24 augustus 2003 in de gemeenten Lelystad en Amsterdam en Harderwijk en Ermelo en elders in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen - (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en - zich of (een) ander(en) gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen en - voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte toen aldaar, al dan niet in vereniging met één of meer anderen (telkens) ter voorbereiding of ter bevordering van genoemd(e) feit(en) * kontakten gelegd en onderhouden en (onder meer telefonisch) afspraken gemaakt en ontmoetingen en besprekingen gehad en informatie verzameld en uitgewisseld en inlichtingen verschaft en berichten en boodschappen ontvangen en doorgegeven en verzonden onder meer over een boot (waar de drugs mee zouden worden/werden vervoerd) en over telefoonnummers en namen van kontaktpersonen in verband met de invoer van een partij cocaïne en * een reis gemaakt naar België teneinde onder meer de ligplaats van een boot (waar de drugs mee zouden worden/werden vervoerd) te achterhalen en * een computer en (internet)programmatuur en een uitgeprint bericht vanaf internet met betrekking tot de boot "Otton" voorhanden gehad. Feit 2.: hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 24 augustus 2003 in de gemeente(n) Lelystad en Amsterdam en Harderwijk en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie waarvan behalve verdachte ook … en … en … en … en … en … deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van de volgende misdrijven: - het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en - het plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Feit 3.: hij in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 24 september 2003 in de gemeente Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de Veeteeltstraat 142) een hoeveelheid van ongeveer 43 hennepplanten en (in een garagebox behorende bij het adres Viermasterstraat 123) een aantal henneptoppen en/of hennepplantendelen, te weten ongeveer vier kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. Feit 4.: hij op 24 september 2003 in de gemeente Amsterdam wapens (in de zin van de Wet wapens en munitie) voorhanden heeft gehad, te weten: - een wapen van categorie I, sub 2 onder b, te weten een opvouwbaar mes waarvan de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is te weten 32 centimeter en - een wapen van categorie I, onder 7, te weten een op een vuurwapen gelijkende aansteker, waarbij op de slede van dit voorwerp staat de tekst "U.S." 9mm M9-P Eretta PB. Van het onder 1., 2., 3. en 4. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1.: Medeplegen van het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en Medeplegen van het misdrijf: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen: 1 een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, 2 zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen 3 voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, strafbaar gesteld bij artikel 10a van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2.: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 3.: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet. Feit 4.: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank ziet geen aanleiding naast de op te leggen vrijheidsstraf tevens een geldboete op te leggen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met na te melden omstandigheden. Verdachte heeft deelgenomen aan een professionele, criminele organisatie welke als oogmerk had de handel in harddrugs. Deze organisatie heeft vanuit Zuid-Amerika met het schip genaamd "Otton" een partij van ongeveer 4050 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Daarmee is dit transport het grootste cocaïnetransport dat tot op heden in Nederland is onderschept. Verdachte heeft samen met anderen bijgedragen aan het voorbereiden en bevorderen en het uiteindelijk realiseren van dit transport, zonder daarbij rekening te houden met de maatschappelijke gevolgen welke - indien het transport niet zou zijn onderschept - voortvloeien uit het gebruik van deze drugs. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormen en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. De handel in deze middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdachte heeft met de bewezen verklaarde gedragingen in belangrijke mate bijgedragen aan deze handel. Nu in het voorbereidend onderzoek is gekozen voor een beperkte doelstelling en mede daardoor niet vast is komen te staan wie bij dit transport de financieel belanghebbenden zijn geweest, zal de strafeis niet worden gevolgd. Voor wat betreft de rol van verdachte binnen de organisatie overweegt de rechtbank dat uit de tot het dossier behorende stukken kan worden opgemaakt dat verdachte kan worden aangemerkt als de contactpersoon voor medeverdachte …, als aanspreekpunt van het afnemende deel van de organisatie inzake het onderhavige drugstransport. Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 9 december 2003 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst, uit welk overzicht kan worden opgemaakt dat verdachte voor wat betreft harddrugs niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de beslaglijst d.d. 18 februari 2004, overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank is van oordeel dat de op de (in fotokopie aan dit vonnis gehechte) "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder 1 en 6 vermelde voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard, omdat de onder 1. en 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten met behulp van deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen zijn begaan of voorbereid. De rechtbank is van oordeel dat de op de (in fotokopie aan dit vonnis gehechte) "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder 9, 10 en 12 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het onder 4. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontro-leerde bezit daarvan in strijd is met de wet, althans met het algemeen belang-. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de hem toebehorende, op de (in fotokopie aan dit vonnis gehechte) "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder 2, 3, 4, 5, 7, 8, 11 en 13 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1., 2., 3. en 4. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank verklaart verbeurd de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder 1 en 6 vermelde voorwerpen. De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder 9, 10 en 12 vermelde voorwerpen. De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" onder 2, 3, 4, 5, 7, 8, 11 en 13 vermelde voorwerpen. Aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mrs. S.E. Bins-van Waegeningh en L.T. Wemes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2004.