Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO5233

Datum uitspraak2004-01-12
Datum gepubliceerd2004-03-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/00606
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende na haar emigratie naar Curaçao terecht in de premieheffing volksverzekeringen betrokken is gebleven.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr 01/00606 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw I te Curaçao (Nederlandse Antillen) domicilie kiezend te Aruba (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren/ Ondernemingen buitenland Heerlen van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de premie volksverzekeringen opgelegd, naar een premie-inkomen van fl. 62.461,=, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van fl. 60,= (€ 27,23). De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 28 november 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. drs. P. verbonden aan P1 te A als gemachtigde van belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, de heer J. en mevrouw H. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Belanghebbende is geboren op 12 september 1936, weduwe en woonachtig te Curaçao. 2.2. Belanghebbende wordt voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) aangemerkt als fiscaal inwoner van de Nederlandse Antillen. 2.3. De Inspecteur beschouwt belanghebbende voor de toepassing van de Sociaal Verzekeringswetgeving als verzekerd in Nederland. Dit op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989. 2.4. Op 1 augustus 1992 is belanghebbende vanuit Nederland naar Curaçao geëmigreerd. Zij geniet een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (hierna: de ANW). 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende na haar emigratie naar Curaçao terecht in de premieheffing volksverzekeringen betrokken is gebleven. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende Uit het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Statuut) blijkt wanneer de sociale zekerheidswetten van de Nederlandse Antillen van toepassing zijn. Uit het Statuut volgt dan dat de sociale zekerheid toegewezen wordt aan het land waar men woont. Uit artikel 13a, aanhef en letter b, van de ANW kan afgeleid worden dat belanghebbende op de Nederlandse Antillen verzekerd is. Het Koninkrijk der Nederlanden is een volkenrechtelijke organisatie. Zelfs al zou dit niet strikt volgens de letter van de wet zijn, dan nog lijkt het mij erg onredelijk dat als je in de Nederlandse Antillen al verzekerd bent, je nog een keer premie moet betalen voor eenzelfde verzekering in Nederland. Ik weet niet of de ANW-uitkering meer dan 35% van het minimumloon bedroeg bij emigratie. Dat het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 op zichzelf bezien juist is toegepast bestrijd ik niet. Waar het mij om draait is de toepassing van het al genoemde artikel 13a. Belanghebbende is met pensioen en is niet werkzaam op de Nederlandse Antillen. In 1997 genoot belanghebbende bovendien geen Antilliaanse uitkering. De sociale verzekeringen van de Nederlandse Antillen zijn van Nederland afgekeken. De Inspecteur Het Koninkrijk der Nederlanden is naar mijn mening geen volkenrechtelijke organisatie. De ANW-uitkering die belanghebbende ontving bij emigratie bedroeg meer dan 35% van het minimumloon. Het Statuut is geen verdrag. Het Statuut regelt wel het een en ander over de sociale zekerheid, maar het grootste gedeelte is doelbewust overgelaten aan de onderdelen van het Koninkrijk. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Belanghebbende legt aan haar beroep ten grondslag het betoog dat het Statuut de regeling van sociale zekerheid toewijst aan de landen van het Koninkrijk, dat het Statuut een besluit van een volkenrechtelijke organisatie is in de zin van artikel 13a, aanhef en letter b, van de ANW en dat daarom geen premie op grond van deze wet van belanghebbende mag worden geheven. Artikel 13a, aanhef en letter b, van de ANW, dat inhoudelijk overeenkomt met artikel 6a van de Algemene Ouderdomswet, strekt er blijkens haar totstandskomingsgeschiedenis toe een verduidelijking te geven van het door de regering gevoerde beleid met betrekking tot de werking van verdragsbepalingen. Bezien tegen deze achtergrond moet aan de begrippen verdrag en besluit van een volkenrechtelijke organisatie, zoals zij worden gebruikt in voornoemde bepalingen dezelfde betekenis worden toegekend als in artikel 94 van de Grondwet. Uit hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in het arrest van 14 april 1989, NJ 1989/469, leidt het Hof af dat het Statuut niet moet worden gerekend tot de verdragen en besluiten in de hiervoor bedoelde zin. 4.2. Het Hof verwerpt daarom het betoog van belanghebbende en is ook overigens van oordeel dat belanghebbende na haar emigratie naar Curaçao terecht in de premieheffing volksverzekeringen betrokken is gebleven. Het staat de rechter niet vrij om de onderhavige wettelijke regeling buiten toepassing te laten op grond van de door belanghebbende gestelde onredelijkheid van de door haar gestelde dubbele verzekeringsplicht. 4.3. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard. 5. Griffierecht Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.H.W.N. Lammers, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 januari 2004 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 januari 2004 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.